Voor mijn vader
Vaderdag 18 juni 2017

 

Het moet de zomervakantie van 1983 zijn geweest. We reden op de Autoroute du Sud, waarschijnlijk ergens ter hoogte van Bollène. Alle voorgaande vakanties zat ik op de achterbank in het midden. Ik las er de kaart voor mijn vader en berekende wanneer en waar hij moest tanken en hoe lang we nog moesten rijden. Als het mijn broer te veel werd (‘Papa, Lyon is nog maar 345 kilometer!’), mepte hij me met de ANWB-landkaart op mijn kop en trok hij zich met zijn walkman terug in zijn onderbevolkte wereld die bestond uit Eric Clapton, Herman Brood en Mink DeVille.

Maar deze vakantie was alles anders. Mijn broer, inmiddels achttien jaar, was rebellerend en had met zijn dreigende muiterij een plaats voorin afgedwongen. Naast mijn vader. Daardoor was mijn moeder veroordeeld tot de achterbank. Een degradatie die zij accepteerde omwille van de vrede in het gezin.

Het was broeierig warm die avond.

We zouden de hele nacht doorrijden. Terug naar Nederland. Terug naar Rotterdam.

Mijn moeder sliep met haar mond open. Ze zat links, achter mijn vader. Mijn zus was tegen mijn moeder in slaap gevallen. Ik zat rechts. Achter mijn broer.

De zon nam zijn tijd om onder te gaan, alsof hij er moeite mee had. De lucht boven de Autoroute du Sud was oranje gekleurd. Er zat een vlieg gevangen in de auto. We waren Montélimar gepasseerd. Ik was dertien jaar oud en het werd mij op onverklaarbare wijze duidelijk dat mijn leven ooit ergens in de buurt van Montélimar zou beginnen of eindigen.

Ik had mijn raam half open gedraaid en genoot met half dichtgeknepen ogen van de hitte van de Franse zomeravond in mijn gezicht.

Mijn broer had, zoals altijd, voor de muziek gezorgd. Hij had het album Nebraska van Bruce Springsteen op een cassettebandje opgenomen. Kant-B had hij aangevuld met wat losse nummers van andere albums. The Ties that Bind, Fade Away, Factory, The Promised Land, Independence Day.

Mijn vader zweeg. Mijn broer ook, voor de verandering. Zijn grote witte voeten liet hij rusten op het dashboard.

Mansion on the Hill stond op. My Father’s House. Used Cars. Bruce had de muziek met voorkennis geschreven en mijn broer verstond destijds de kunst om als muzikale schilder bij ieder decor het juiste lied te kiezen.

De drie mannen uit ons gezin bleven die hele nacht wakker. De vrouwen sliepen. Ik voelde me trots, werkelijk onnoemelijk trots, dat ik op de achterbank van onze Ford Taunus over mijn moeder en mijn zus mocht waken.

‘Mister I ain’t a boy, no I’m a man,
and I believe in the Promised Land’

Voor het eerst in mijn leven voelde ik me thuis.

 

Parijs, 11 juli 2016.

Het eerste en het laatste dat ik me kan herinneren, zodra de eerste melancholische klanken van Independence Day ontsnappen aan de orgel van Charles Giordano, zijn de handen van Anita om mijn middel en mijn door tranen vertroebelde aanblik op de rug van Bruce Springsteen.

‘Well papa go to bed now, it’s getting late,
nothing we can say is gonna change anything now.’

Bruce knipte die avond een navelstreng door.

 

 

 

-