In de serie Stadsschilderijen wordt middels korte verhalen een beeld van Rotterdam in zijn alledaagse ogenschijnlijke eenvoud geschetst.

 

We hadden een feestje. Op Katendrecht. We dronken bier en wijn en proostten op een goede afloop. Mijn ouders gingen naar huis met Vervoer op Maat. Om negen uur ’s avonds zou het taxibusje voorrijden.

We wachtten buiten op het Deliplein.

Twee iele jongetjes van Noord-Afrikaanse afkomst deden een wheelie op hun fiets. Op volle snelheid reden ze richting de stenen omheining van het Deliplein om pas vlak ervoor in de remmen te knijpen.

Mijn vader schrok.

‘Jongetje!’

Ik lachte en liep richting Theater Walhalla om de taxi op te wachten. Mijn vader volgde mij.

Een smoorverliefd koppel kwam uit de Fenix Food Factory op ons afgelopen.

Hij had een rossig baardje. Ik schatte hem een jaar of 40. Hij lachte uitbundig en omhelsde zijn donkere vriendin met twee armen als een lasso waarin de vrouw als prooi gevangen was.

Ze spraken in het Engels met elkaar en keken niet bij het oversteken, omdat verliefde mensen overal ter wereld nu eenmaal voorrang hebben.

Zij was een Amerikaanse. Hij had een sterk Nederlands accent hetgeen mij wat teleurstelde. Ze verdiende beter gezien haar prachtige boezem die erotiserend werkte. Ze deed me denken aan Serena Williams. Zo lachte ze ook. Als de service van Serena.

Ik keerde met mijn vader terug naar het Deliplein. De gele neonverlichting van Tattoo Bob kleurde onze gezichten. Het was zo’n veelkleurige zomeravond met een beloftevolle blauwe hemel waar Vincent van Gogh wel raad mee zou weten.

Op hetzelfde moment arriveerde het busje van Vervoer op Maat. Precies op tijd. De chauffeur (corpulent, hoffelijk, gekleed in een donkerblauw colbert waarvan de manchetten reikten tot aan de knokkels van zijn vingers) leidde mijn ouders zijn busje in. Hij gunde mijn zus en mij een begripvol knipoogje toen mijn vader zichzelf aan de gele leuningen het busje in omhoog trok.

‘Ma, stuur je een appje als je thuis bent?’

Een grijsharig dametje lachte en kuchte zoals alleen doorgewinterde rokers dat kunnen. Zwaar, diep en schor.

‘Hahaha, mot ik ook altaait hoor van me dochteh!’, riep ze in rauw Rotterdams naar de lege stoel waar mijn moeder van plan was te gaan zitten.

Toen wij via de Kop van Zuid naar huis keerden, passeerden wij een immens cruiseschip van de Holland America Line dat aan de gelijknamige kade geduldig en loom lag te wachten op nieuwe avonturen. De bombastische scheepstoeter ging vijf keer af. Het was tot in het borstbeen te voelen en deed mijn edele delen prikkelen.

Wij lachten van de schrik, maar misschien ook omdat de scheepstoeter de grootsheid van het kosmopolitische Rotterdam anno 2017 vierde.

Een Amerikaan rende met één hand op zijn zwarte cowboyhoed richting de lege Cruiseterminal waar twee agenten de wacht hielden.

Ik fantaseerde het verliefde koppel ergens in een hut van het cruiseschip. De scheepstoeter was afgegaan op het moment van de beoogde penetratie. Serena had hardop gelachen en kon letterlijk niet meer. Als een boer met kiespijn had de rossige Hollander zijn onbeloonde erectie lachend laten afkoelen met een biertje uit de minibar.

‘Zou ik ook wel eens willen, zo’n vakantie per cruiseschip’, zei mevrouw de Spookrijdert alsof zij mijn gedachten had gelezen, want uiteraard symboliseerde de rossige Hollander mijn persoon en zag ik in Serena het getinte evenbeeld van mevrouw de Spookrijdert, met dát verschil dat ik mijn erectie altijd zou laten verzilveren. Al stond de scheepstoeter in onze hut.

Op Station Wilhelminaplein namen wij de metro richting Rotterdam Centraal. Op de roltrap passeerde in omgekeerde richting een groep kakelende, lachende, selfies makende Spaanstalige studenten.

Daarna werd het in de tunnelbuis oorverdovend stil, genoot ik intens van de volmaakte leegte en besefte ik dat de liefde voor mijn stad en de liefde voor mijn vrouw hand in hand gingen.

 

 

 

-