In de laatste nacht van het decennium had ik een nachtmerrie. De zoveelste dit jaar.

God, Cervantes en Franz Kafka zaten rond een speeltafel die alles weghad van een ronde sjoelbak. De sjoelbak kende drie openingen. God, Cervantes en Kafka zaten alle drie bij een opening. Boven de opening van God was een plaatje van een kruisbeeld van twee vulpennen, boven die van Cervantes van Don Quichot en boven de opening van Kafka was een plaatje van een dood paard geplakt.

Ze gooiden met een balletje waarop mijn foto prijkte. Bedoeling was om het balletje in een van de gaten te krijgen. Een soort Russisch Sjoelroulette. Op deze manier zou niet alleen het jaar 2019, maar ook het decennium worden afgesloten.

Zo stond het geschreven, zo wilde mijn angstdroom.

Schaars geklede bediendes rondom de sjoeltafel zorgden voor sterke drank en tabak. God dronk rode wijn, Cervantes sherry en Kafka cognac. Het glas van Cervantes was constant vol, dat van God half vol en dat van Kafka half leeg.

Ik mocht in mijn eigen nachtmerrie meekijken. Ik reed rondjes. Op de fiets. Tegen de richting in. Uiteraard. Ik stopte niet.

‘Ronde 1!’, riep een bloedmooie dame die een bord met een 1 omhooghield.

‘Januari, februari, maart. Wat gebeurde er?’, vroeg God.

‘In januari was hij 25 jaar getrouwd. In februari ging hij op zijn bek op de fiets. Lag ie helemaal open. Daarna trainde hij hard. Voor de Alpe. En hij wachtte. Wachtte, wachtte en wachtte…’, antwoordde Cervantes.

PENG!

Met een harde knal schoof Kafka het balletje in het gat van Cervantes die te laat was met zijn dekking. Geen verrassing. Zijn hoofdpersoon Don Quichot stond immers ook niet echt bekend om zijn verdediging. Don Quichot was een aanvaller pur sang, geen type winnaar overigens, maar wel een échte spits, zo’n naïeve, zo een die met zijn handen omhoog gaat staan als hij op zijn eiland geen bal toegespeeld krijgt, zo eentje die het moet hebben van hard werken en die nooit te betrappen was op laksheid.

De glazen werden weer gevuld.

God, Cervantes en Kafka deden een plas en overlegden een strategie met hun secondanten (te weten Jezus van Nazareth met Zijn twaalf apostelen, Don Quichot, Sancho Panza, Josef K., een dood paard en de drie aapjes Horen-Zien-Zwijgen) die in de schemer onderhandelden, omfloerst overleg voerden en onderling briefjes uitwisselden.

‘Ronde 2!’, riep een volgende dame die het niet was ontgaan dat God een snelle blik op haar rijke boezem had geworpen.

‘April, mei, juni. Wat gebeurde er?’, vroeg Kafka.

‘De Spookrijder wachtte en wachtte en wachtte. Zijn allereerste officiële boek kwam uit. Een kinderboek. Aapje Papillon. Voor het goede doel. En zijn vader stierf. Precies op Hemelvaartsdag, de dag dat Mijn Zoon naar Mij toe is opgestegen. Precies zeven dagen daarna, een heilig getal in Mijn boek, beklom hij voor hetzelfde goede doel zes keer de Alpe d’Huez…’, antwoordde God.

Het werd stil aan tafel.

PENG!

Het was bepaald geen verrassing dat het balletje met een droge knal in het gat van God verdween, God deed om principiële redenen immers niet aan dekking. Hij plaatste Zichzelf boven iedere vorm van verdachtmaking of aantijging en pareerde welke aanval dan ook met geheven armen. God was zo naakt dat het Zijn tegenstanders van lieverlee iedere lust ontnam om überhaupt nog te dénken aan aanvallen.

Ondertussen fietste ik tegen de richting in mijn rondjes, zwetend, zwijgzaam en alleen, zoals ik het in de diepste kern het liefste doe. Ik reed precies achter God langs toen het balletje in Zijn gat verdween. Ik dacht aan mijn vader, aan zijn zachte handen, zijn vermanende wenkbrauwen, zijn stilte, zijn onberispelijkheid, zijn integriteit, zijn waardigheid, aan de kwetsbaarheid.

De spanning was om te snijden. Het stond 1-1-0. Het kon, met nog twee rondes te gaan, nog alle kanten op. Tijdens de plasbeurt wisselden God, Cervantes en Kafka geen woord met elkaar. De nerveuze secondanten fluisterden niet langer. Er werd geroepen, verweten en gedreigd. De sfeer werd grimmig.

‘Ronde 3!’, riep de rondemiss die tergend langzaam langs de drie spelers voorbij trok. Zo langzaam dat zelfs de doorgaans wat stijve Kafka enigszins opgewonden raakte.

‘Juli, augustus, september. Wat gebeurde er?’, vroeg Cervantes.

‘Hij fietste drie keer met Joop. De Joop. Hun Joop. Eerst in Abbenbroek. Toen in Joops woonplaats nabij Parijs. En een maand later in de Dolomieten. Groter dan Joop maak Jij ze niet. En de Spookrijder wachtte, wachtte en wachtte. Net als Josef K., hoofdpersoon in mijn boek Het Proces. Het is haast griezelig hoe het leven van de Spookrijder in 2019 synchroon liep aan dat van Josef K. Overal je neus stuiten. Nergens een opening vinden. Gevangen door de machine, verstikt door het systeem hahaha…!’, antwoordde Kafka wiens libido van korte duur was gebleken, zoals altijd als de ambtelijke plicht hem ter verantwoording riep.

PENG!

Daar verdween het balletje in de opening van Kafka. Dat was uitzonderlijk, omdat juist Kafka bekend stond om zijn hechte defensie. Niets liet hij aan het toeval over, de verdediging was immers de beste aanval, zo luidde zijn credo. Er waren zó ontzettend veel voorschriften waaraan moest worden voldoen, zóveel papieren, certificaten en documenten die moesten worden bestempeld en ondertekend, dat Kafka ervan overtuigd was dat zijn gat goed beveiligd was. Maar niets was minder waar, sterker nog, alles was méér waar.

Ook het dode paard en de drie aapjes Horen-Zien-Zwijgen, Kafka’s secondanten, zochten naar een verklaring. Ook hún Jozef K., hoofdpersoon uit Het Proces, het opus magnum van hun baas, had zijn meerdere moeten erkennen in het systeem. En tóch moest Team Kafka een treffer dulden.

Met de stand 1-1-1 werd met spanning uitgekeken naar de allerlaatste ronde.

‘Ronde 4!’

‘Oktober, november, december. Wat gebeurde er Spookrijder? Je ging naar de kloten toch?’, vroegen God, Cervantes en Kafka in koor. Ze keken me streng aan. Ik voelde een enorme druk in mijn gestel. Alsof er een inwendige ballon werd opgeblazen in mijn hoofd. Alsof mijn ingewanden werden opgepompt door een fietspomp die in mijn kont was aangebracht. Ik fietste harder en harder tegen de richting in. Ik zweette ijswater.

‘Wie geeft hier de meeste genade?’, riep ik in pure wanhoop.

‘Jij Cervantes? Moet ik de naïeve aanvaller blijven zoals jouw hoofdpersoon Don Quichot op wie ik inderdaad, ik geef het toe, zo veel lijk? Of toon jíj de meeste genade Kafka en moet ik lijdzaam mijn lot accepteren zoals jouw hoofdpersoon Josef K. zijn noodlot onderging? Of kan ik voor genade uiteindelijk bij Jou terecht, God? En moet ook ík mijn armen leren te spreiden als ik aangevallen word? Moet ook ik mijn andere wang toekeren als ik geslagen word? Moet ook ik leren erboven te staan? Omdat Jij, anders dan Don Quichot, weigert mee te doen aan schijngevechten? Omdat Jij, anders dan Kafka’s Josef K., weigert te buigen voor de ambtelijke molens?’

De stilte was te snijden. Er draaide geen molen, er kraaide geen haan, er laaide geen vuur.

‘Wie schenkt mij genade? De strijdbare Naïeveling van Cervantes? Het berustende Slachtoffer van Kafka? Of de blinde Alwetende van God?’

‘Ik schenk je genade!’, riep Cervantes, ‘loop als Don Quichot in zeven sloten tegelijk! Leef gulzig! Vergeet je dekking, vergeet de afloop, vergeet het doel! Vertrouw op de aanval en op de zinloosheid ervan! Toon moed! Wacht niet af! Nooit niet! Geloof in de kracht van de antiheld! Kafka is een laffe verdediger die zich neerlegt bij het systeem en God kiest nooit partij. Kies mij!’

‘Alleen ík schenk je genade!’, riep Kafka, ‘wacht af en geef je over. Begin geen gevecht dat niet te winnen is. Denk reëel, nuchter, zakelijk en objectief. Won Don Quichot ooit één gevecht tegen de windmolens? Na een paar sherry’s heeft Cervantes mooie praatjes, maar hij liet zijn held Don Quichot mooi sterven in zijn verhaal. Het is louter de schijnromantiek van een opportunist. Vertrouw liever op de lotsbestemming. Leg je neer bij de onomkeerbaarheid van het systeem. Het is goed voor je gemoedsrust. Vechten tegen ambtelijke molens heeft geen enkele zin. Vergeet niet dat David alleen van Goliath wist te winnen in Zíjn sprookjesboek! Van Hém daar ja!’

Daarmee wees hij met de beschuldigende vinger naar God die Zich uiteraard niets aantrok van de beschuldigingen van Kafka.

Het bekvechten was begonnen. Kafka en Cervantes stonden op. Er viel een glas om (uiteraard het sherryglas van de enigszins aangeschoten Cervantes). De rondemiss van ronde 4 veegde de scherven bij elkaar. Bij het bukken knapte haar bikinibandje – Kafka en God waren er als de kippen bij om haar een handje te helpen. God moest alles uit de kast halen om zich niet te laten verleiden om in haar billen te knijpen.

Kafka had Cervantes bij zijn kraag vast en siste:

‘Wat heeft al dat harde werken van jouw Don Quichot opgeleverd? Nou? Zeg op!’

‘Goodwill! Een ongeschonden imago! Ik ben liever de ezel die zijn eigen steen zoekt om zich steeds weer te stoten. Jij voelt je alleen veilig tussen het kastje en de muur. Je bent een marionet. Wat heeft de lijdzaamheid van jouw Josef K. opgeleverd?’

‘Acceptatie, een schoon geweten, geen maagzweren. Blijf jij maar trekken aan het dode paard. En het allerbelangrijkste: niet zo voor lul staan zoals jouw Don Quichot. Jij noemt hem een anti-held, ik noem hem een loser!’

Kafka en Cervantes stonden lijnrecht tegenover elkaar. Er zat nog geen millimeter tussen de puntjes van hun neuzen. Ze konden elkaars adem ruiken.

Ik fietste nog altijd en het balletje draaide nog altijd rond, op zoek naar een opening, op zoek naar een uitweg. Ik omzeilde de glasscherven die de onhandige Cervantes had veroorzaakt en staarde naar het inmiddels dichtgetimmerde gat van Kafka. Daar was echt geen meer doorkomen aan, hoe zeer ik ook had gehoopt.

Toen wierp ik een blik op de opening van God. Zijn handen hield Hij onverminderd hoog. Het maakte hem in al Zijn weerloosheid extra krachtig. Hij wenkte mij. Ik fietste nog altijd.

God sprak: ‘Cervantes is oude wijn in nieuwe zakken, Kafka is nieuwe wijn in oude zakken. Zowel Don Quichot als Josef K. slaan zichzelf. De eerste keer dat een hond geslagen wordt, bijt hij terug. Maar als je dezelfde hond maar vaak genoeg slaat, wordt hij op een bepaald moment immuun voor de pijn. De murw geslagen mens wordt er gevoelloos en op den duur zelfs cynisch van. Cynisme is vergif en onverschilligheid is hoofdzonde zeven in Mijn boek.’

Op dat moment overhandigde God mij mijn nieuwe vulpen die ik twee weken geleden voor mijn 50e verjaardag had gekregen. Hij zei niets. Ik zei niets. Ik zeg immers nooit iets als ik fiets. God draaide mijn vulpen open, haalde de zwarte inktpatroon eruit en gelastte mij mijn mond te openen.

En God sprak:

“Neemt en drink hieruit want dit is de inkt van het nieuwe, altijddurende verbond, deze inkt is mijn Bloed dat voor u wordt vergoten tot vergeving van de zonden. Blijft dit doen om Mij te gedenken.”

Ik dronk de inktpatroon in één keer leeg.

Een knikje naar Zijn Zoon volstond om muziek te laten klinken en God sprak:

‘Alleen muziek zal helen.’

Kafka en Cervantes lieten elkaar los. De drie spelers namen weer plaats aan de ronde sjoeltafel en luisterden naar de muziek.

En de zanger zong:

‘Geluk is een kont
Waar ze in willen knijpen
Maar de hemel is glad
En laat zich niet grijpen.’

En God vroeg me terwijl ik me huilend op mijn knieën liet vallen:

‘Wat wil je eigenlijk van Mij?’

Waarop ik antwoordde:

‘Rauwe genade…’

Daarop verdween het balletje traag maar resoluut in de opening van God. Badend in het zweet werd ik naast Anita wakker.

‘Misschien was het helemaal geen nachtmerrie’, zei ze, ‘misschien is het je droom.’

 

 

FOTOGALERIJ

Klik op een afbeelding voor een vergroting

 

Opgedragen aan Anita

 

 

-