Een Palestijn zit tegenover mij in het restaurant waar alleen mannen worden toegelaten. Vrouwen hebben een andere ingang. Sowieso, maar dus ook hier in dit restaurant dat gelegen is aan de Rode Zee, met uitzicht op het imposante kasteel, en eiland, van Koning Fahd. Het zicht tussen het restaurant en het landgoed van de koning wordt belemmerd door de King Fahd’s Fountain, met zijn 312 meter de hoogste ter wereld.

Op de andere hoek van de straat, tegenover het restaurant dus, staat een onbewoond en onbemand hotel. Het biedt uitzicht op het landgoed van de koning en daar was de koning niet van gediend. Dus werd het hotel ontruimd en staat het nu vooral nutteloos te wezen.

Het is een Spookhotel geworden, dus echt iets voor mij, Spookrijder.

 

Locatie Spookhotel

 

Ondertussen rept de Palestijn over de situatie in Jeruzalem waar zijn hele familie woont. Zijn ogen spuwen vuur. Zo veel vuur dat je hem alleen maar gelijk durft te geven als hij op het tafellaken de situatie uitlegt aan de hand van zijn iPhone die de Gaza-strook voorstelt. Zijn servet is de Middellandse zee. Zijn vork de Egyptische grens en zijn mes de grens met Israël.

“Everything blocked, where is the food?”

“Where is the food, Marcus?”, herhaalt hij ongekend fel.

Ieder lettergreep klinkt als een geweerschot. Marcus klonk haast zo indringend dat het in de buurt kwam van een persoonlijk verwijt. Of ik volgende week niet de tijd had om broodjes te smeren aan de grens van de Gaza-strook.

Hij schreeuwt nog net niet. Ik kan, zoals gezegd, hem alleen maar gelijk geven. Was Ronny Naftaniël maar hier. Voor de nodige nuance.

 

Het eten is weer overheerlijk. De kleine corpulente Mister Jaleel, mijn tolk, begeleider en reisgenoot, praat over zijn zeven kinderen, verdeeld over twee vrouwen. Niet eerlijk verdeeld overigens want één vrouw baarde zes kinderen, de andere slechts één.

“They treat each other like sisters”, zegt Mister Jaleel, “everything I give one, I should give the other.”

Ik meen wat spijt in zijn stem te horen. Hij heeft vast en zeker voorkeur voor de een, je kan niet van beiden evenveel houden. Ik kan het me niet voorstellen, een vrouw naast Anita. Wat moet zij doen, wat moet kunnen, wat Anita niet heeft?

Overigens zijn vier vrouwen, maximaal èn legaal, toegestaan.

“Means you’ll have four mothers-in-law, how can you manage that? That’s hell!”

Ja een schoonmoedergrap doet het overal goed. Behalve als-ie uit de mond van Anita komt. Of uit die van Jeremy…

Zou Mister Jaleel zich tot de een zich meer lichamelijk aangetrokken voelen dan tot de ander? Zou kunnen, ik ken ze niet. Foto’s van de echtgenotes krijg je niet te zien, ook niet als ik hen, ter aanmoediging en vervolgens uit nieuwsgierigheid, foto’s van Anita en de kinderen toon (bij de foto van Jeremy natuurlijk de verplichte grap-met-knipoog “that’s the boyfriend of my eldest daughter….I hate him…”).

Wel tonen ze me foto’s van gebouwen die me niets zeggen. Op hun mobieltjes.

“This building…it’s new!”

Prachtig maar ik weet niet waar ik op moet letten. Waarom de foto van dit gebouw op het mobieltje rond gaat van hand tot hand. Mijn tafelgenoten knikken instemmend.

“You work there?”, vraag ik nog altijd in onzekerheid waar ik naar kijk en vooral waarom.

“No…”, is het antwoord met wenkbrauwen die in de vraagstand staan.

Blijkbaar heb ik ergens iets in het gesprek moeten begrijpen.

Zojuist in het verkeer, onderweg naar dit restaurant, stopten we ook plots bij een gebouw.

“Office of city cleaning service.”

2014-11-10 14.46.18

Een belachelijk mooi gebouw…voor de Roteb van Jeddah dan. Maar waarom we nu daar nu precies bij stopten? Geen idee. Het gebouw viel qua architectuur niet echt op.

Het blijft een wonderlijk land met wonderlijke mensen.

 

Zo zochten we een goed uur geleden nog de verkoeling op van de kantooretage, gelegen op het terrein van een scrap-yard. De zon scheen ongemeen fel. Onder het dak van golvende zinkplaten was het minimaal vijftig graden. De loodsbaas lokte me steeds dieper het materiaal “in”. Ik klom over platen, pakketten, kisten. Voelde de inhoud van een Big Bag langzaam onder mijn linkervoet wegtrekken. Enkele insecten schoten weg.

Ik hield me vast. Maakte een foto. Klom verder. In de bloedhitte.

 

Boven op de kantooretage had iedereen me verlaten. Dit gaf me de mogelijkheid om even met kantoor te bellen. De stem van Ed. Zijn opgewektheid. En ik aan de andere kant van de lijn. In mijn tas op de tast zoekend naar het flesje water dat ik vanuit het hotel had meegenomen. Ik voelde dat Anita trots op me was dat ik daar aan gedacht had. In Europa doet zij alles, echt alles, voor me. Ik ben een verwend rotnest.

“Mar! Jongen! Hahaha! Hoe is het?”

“Goed maat, maar sorry ik moet alweer ophangen…”

 

Verkeerde timing. Ik was maar kort alleen want Aziz en Mister Jaleel waren sneller terug dan ik had gedacht. De derde man is de Palestijn die niet aan me werd voorgesteld maar die wel met ons zou gaan lunchen.

Een tapijt werd uitgerold, twee kleinere tapijtjes werden erop gelegd. Een kantoorklerk met te korte broekspijpen kwam de ruimte in. Ik had hem net ontmoet in de gang op weg naar het toilet. Het toilet was minimaal even smerig als die langs de autoroute du soleil ter hoogte van Metz. Alles was begroeid. Maar je weet hier nooit wanneer zich de volgende gelegenheid aandient om te plassen dus nam ik het onhygiënische voor het onzekere. Ik plaste met mijn neus en mond dichtgeknepen en durfde amper door te trekken want zelfs de drukknop voor het spoelwater was begroeid met een kleverig iets.

De kantoorklerk lachte vriendelijk. In de gang passeerden we een kamer van waaruit een soldeerlucht opsteeg. Drie bezwete Afrikanen probeerden in hurkstand iets los te lassen. De kamer rook naar zwavel. Ik werd licht onpasselijk.

Terug in de kantoorruimte. Ik belde Ed dus kortstondig (“Goed maat, maar sorry ik moet alweer ophangen…”), en de voorbereidingen voor het middaggebed waren afgerond.

Ik stelde nog voor om elders te zitten om hen de gelegenheid te geven om in alle rust en stilte te bidden maar daar wilden zij niets van weten.

“Perhaps next time you join us”, stelden zij nog grappenderwijs.

“Yes who knows”, loog ik.

 

Mr. Jaleel, Aziz en de kantoorbediende zaten op hun knieën, met hun achterste op hun voeten. De Palestijn dankte voor de eer, zijn gebed zat er al op. Tsja, horloges en Arabieren. Het lijkt niet samen te gaan. Afspraken moeten dan ook met een zeer ruime marge genomen worden. Geen cultuur voor Duitsers.

Mr. Jaleel zat of ging voor. Linksachter hem zat Aziz. Naast Aziz de kantoorbediende.

“Allaaaaaah wag-ba……allaaaaaaaah wag-ba….”

Hij leek het haast te mompelen. Na iedere allaaaaaaaah wag-ba ging hij met zijn bovenlichaam omlaag. Soms hoestte hij erbij. Soms brabbelde hij iets. Fluisterend haast. Als een tovenaar. Een druïde. Soms leek hij tegelijkertijd te hoesten en fluisterend te brabbelen. Het was wonderlijk. Een ware openbaring.

Natuurlijk moest ik in eerste instantie meteen denken aan die hilarische scene van Waardenberg & De Jong, omdat Rotterdam je nooit verlaat. En dan bedoel ik natuurlijk die scene over het Turkse Bad ja.

 

Bij iedere allaaaaaaaah wag-ba zag ik die droge kop van Van Waardenberg voor me. Met die fopneus.

Maar al snel schaamde ik me voor die associatie. Ik ervoer het zelfs als een belediging. Niet de scene zelf, nee nee, die blijft onverminderd van een ongeëvenaard hoog niveau, maar het kwam door de verbinding die ik zèlf legde tussen de oprechte toewijding van deze gelovigen en een cabaret scene van Nederlandse makelij.

Na de schaamte voelde ik respect en direct daarna trots. Trots dat ik blijkbaar zoveel vertrouwen van mijn Saudische vrienden genoot dat ik rustig in deze ruimte mocht blijven. Het was alsof ik getuige was van een intieme liefdesverklaring van de gelovigen op aarde aan de hogere macht.

Ik geloof oprecht dat we allemaal uiteindelijk bidden tot dezelfde God. Ik bid deze dagen weliswaar ontkruist, maar met de handen gevouwen, iedere dag weer biddend voor een goede afloop van de dag, biddend voor het welzijn van mijn naasten in Nederland waarvan enkele ziek zijn, in echtscheiding liggen, of anderszins met windje-tegen moeten fietsen. Ik verkies de stilte van de eenzaamheid van mijn gebed, deze mensen zoeken juist elkaars aanwezigheid op voor het gebed. Zoals op een afgesloten ruimte op een scrapyard waar arbeiders in kleding onder de olie (de facto diezelfde olie die, enkele fases later, het bankboekje van Wim Kok zo fijn spekt, de mijne wellicht ook, zij het in aanzienlijk mindere mate, en bovendien heb ik mijn ziel nooit verloochend als charlatan door te pretenderen alsof ik opkwam voor de belangen van de arbeiders) ook op de knieën gaan. Zoals op straat, zojuist langs een drukke weg, zo pats boem op de boulevard aan de Rode Zee.

Afb078

 

Zoals ik al zei: ik geloof oprecht dat we ons uiteindelijk allemaal tot één en dezelfde God richten.

***

Ik stel me voor dit hotel te kopen, het Spookhotel dus. Aan de Rode Zee.

Als eigenaar zou ik alleen vrouwen aanstellen. Saudische vrouwen. Aan de receptie moeten de gasten zelf inchecken. Zij zullen zelf hun bagage naar de kamers van mijn personeel moeten dragen. Zelf slapen de gasten allen bijeen in één grote slaapzaal. De vrouwen slapen in de luxe-kamers.

Iedere ochtend zullen de gasten zelf hun ontbijt moeten maken en dit serveren aan mijn personeel. Het ochtendritueel bestaat verder uit een balkonceremonie waarbij de vrouwen vanaf het bordes van het hotel gezamenlijk zullen zwaaien richting het landgoed van Koning Fahd. De gasten zullen, ter verkoeling voor de vrouwen, wuiven met palmbladen. Andere gasten zullen voor hapjes en drankjes zorgen.

Als afsluiting van de balkonceremonie zal, iedere ochtend dus, in de lobby van het hotel This Train van Sister Rosetta Tharpe op een levensgroot scherm getoond worden. De stem van Sister Rosetta zal even hard klinken als het gezang uit de minaretten die de hele stad al vanaf vijf uur iedere ochtend uit de slaap houdt.

 

 

Daarna wordt gebeden. Hoe maakt niet uit. De niet-gelovigen mogen ondertussen iets voor zichzelf doen.

Zoiets. Dus.

 

 

-