Donderdag 6 juni 2019

 

Proloog – 720 meter hoogte (Bourg d’Oisans)

We stonden, wachtend op het startsein van ons blok, al een half uurtje muurvast in de Rue Ernest Graziotti in het centrum van wielerdorp Bourg d’Oisans. Het was kwart voor vijf in de ochtend en God had de deur links, die de Rue Pierre la Rose heet, wagenwijd opengezet. Het tochtte. De ijzige wind trok dwars door onze zorgvuldig opgebouwde laagjes kleding heen.

We verrekten van de kou. Ik schijnbaar bovenmatig, want mijn boven- en ondergebit klapperden. Letterlijk. Als in een tekenfilm waarin Tom na een uur uit een vrieskist wordt bevrijd door een lachende Jerry. Ik heb nooit iets gehad met Jerry. Te gewiekst. Te snel. Te geslepen. Te veel happy end.

Ik had al twee keer gepist. Ik stond naast Ruud die goddank ook op zoek moest naar de whareabouts van zijn plasser. Hij kon er nog een grap over maken. Ik was de mijne écht kwijt.

Net als mijn leuter leken mijn gedachten gevangen in een cocon. De dag was al weer een paar uurtjes op gang maar het voelde als een etmaal. De wekker ging om kwart voor drie. Anita had alle kleding in slagorde klaargelegd. Ik was ijzig kalm en had trek in iets puurs… zoiets als een hap uit een stuk ongeverfd hout en dan heel de dag mogen kauwen op de splinters.

Als in slow-motion in een wielerdocumentaire liep ik door de gang richting de ontbijtzaal. Mijn hoofd was geordend als de archiefkast van een verzekeringsmaatschappij.

Mijn fietsvrienden begroetten mij op een manier die qua enthousiasme geen gelijke tred hield met het onchristelijke tijdstip. Ze lachten te hard. Er werd gediscussieerd over het weer en over de kledingkeuze. Renners met bandana stonden op badslippers in de rij voor de buffettafel. Helmen lagen als omgedraaide schildpadden op de tafelsgevuld met losse armstukken, brillen, fietslampen en energybars.

‘Geen oog dicht gedaan.’

‘De douche deed het niet.’

‘Koffie?’

‘Nee dan moet ik meteen schijten. En ik heb al de dunne.’

Mark sloeg mij op de rug. ‘Hey Spookrijdert, lekker je eigen pindakaas meegenomen jongen?!’

Ik at een bak yoghurt met muesli en keek back in the future. Ik was geblindeerd, maar de toekomst was zo helder als bronwater. Ik wist mijn doel, zoals een geoefend acteur niet verrast zal worden door het script, onafwendbare en onvoorziene plotwendingen daarin meegenomen, maar ik zweeg als het graf. Mijn vaders graf.

Na het ontbijt pikten we onze fietsen op in de garage van het hotel. We verzamelden bij de slagboom van het hotel om vier uur. Precies zeven dagen geleden, om vier uur in de ochtend, was mijn vader ingeslapen. Mijn zus had me in alle rust gebeld. We spraken bij onze moeder af. We troostten haar terwijl Anita koffie inschonk. Dezelfde Anita maakt nu foto’s van ons vertrek.

De afdaling door de nachtelijke mist van Alpe d’Huez was adembenemend. Mark leidde het pak, ik sloot het. Achter mij begeleidde een motard ons. Ik reed achter Erik reed die met met zulke felle lampen voor en achter reed dat je er lasogen van kreeg. Als ik knipperde, zag ik sterretjes. ‘Ideaal die dingen’, zei hij vlak voor vertrek terwijl hij me een knuffel gaf.

De kou sneed het traanvocht in deeltjes, net zoals Strava ongevraagd je fietstocht opdeelt in segmenten om te voorzien in de mens’ eeuwige drang naar competitie. Ben je niet sneller dan, dan is je tocht mislukt. Strava is een sluipmoordenaar. Een souteneur.

Strava is de duivel.

‘Je hebt Australisch haar’, hoorde ik Mark in de Rue Ernest Graziotti achter mijn plasrug tegen Alexander zeggen. Zijn eerstelijnsvrienden noemen hem Lex of Alex. Maar in mijn leven heb ik al een Lex (Stockx, de Godfather der Spookrijders) én een Alex (Roeka, de Godfather van Singersongwritend Holland) dus noem ik Alexander gewoon Alexander. Bovendien verdraagt zijn aristocratische uiterlijk (gesoigneerd baardje, een kekke haarlok en sinds kort geschoren benen) geen afkorting, noch een verbastering.

‘Australisch?’, vroeg Alexander.

‘Sit-nie’, antwoordde Mark.

Er werd gelachen. Iemand liet een scheet. Er werd nog harder gelachen. Er werden selfies gemaakt en er werden seksistische liedjes gezongen. Over piemels. Die ergens in moesten. Ik lachte als een boer met kiespijn. Met deze waterkoude poolwind paste mijn piemel hooguit in een vingerhoedje. De moppen van DJ Jorrit werkten overduidelijk niet penisverlengend. Althans niet bij mij.

Op een podium van bescheiden omvang sprak iemand van de Alpe d’HuZes organisatie in steenkolen Frans met Monsieur le Maire André Selvetti, tevens ambassadeur van de Stichting Alpe d’HuZes.

‘EN HIERO STAAT DE AMBASSADEUR VAN DE ROT-TER-DAM FUNT REE-CERS!’, riep iemand vanuit onze groep. Ze hebben gelijk maar het blijft apart dat hun ambassadeur zijn Garmin niet met Strava verbonden krijgt.

Er werd afgeteld. In het Frans. ‘Trois. Deux. Un. Hey!’

Mensen stonden langs dranghekken met kartonnen klappers. We fietsten door het AZ stadion. ‘Succes!’ en ‘Helden!’, klonk het voornamelijk in het Brabants.

‘Marco! Succes!’, riep spreekstalmeesteres Tilly door een megafoon. Ze klonk als Jeanne d’Arc in haar beste dagen.

‘Ik moet pissen’, zei Ruud recht tegenover Supermarché Casino. Godzijdank, want ik durfde het zelf niet meer voor te stellen.

Ook Mark stopte. En Lars. De rest van de groep reed door. Arjan. Ed. Verdomme Kees. Corno. Stephan. Kris. Mathijs. Alexander. Xander. Bram. Erik. Sven. En Lodewijk die door zijn vrienden Lo werd genoemd. De eerste schifting was een feit.

Ik schudde mijn laatste druppels uit mijn ijslolly. Agressief. Alsof ik ‘m kwijt wilde.

We passeerden de rivier La Romanche, de rotonde met de stand van Bike Totaal, de opblaasbare startboog van het KWF, wachtende motards. Dit was de Route de l’Alpe d’Huez. Hoe vaak zouden we die vandaag op- en afrijden? Ieder jaar hoor ik precies op dit punt een symfonieorkest in mijn oren klinken dat heroïsche liederen speelt. Als in een oorlogsfilm. Links en rechts stonden nog altijd rijen dik AZ-supporters uit Brabant. Ik hoestte. We passeerden Camping La Piscine links. Als een Olympische schoonspringer gooide ik mijn hoofd naar achter en duwde ik mijn helm naar links en naar rechts. Dat moet er indrukwekkend hebben uitgezien.

De Alpe kwam dichter en dichterbij. Maandenlange trainingsarbeid ging vooraf aan dít sacrale moment dat ieder jaar weer het gezang van een engelenkoor verdient.

We gaven elkaar een boks.

Gesprekken verstomden.

Mijn gedachten fladderden net nog kriskras door de lucht boven Bourg d’Oisans, genietend van de vrijheid die geen richting, notie of bedoeling kent. Vrijheid ís er. Bandeloos, grenzeloos, tomeloos. Vrijheid kent altijd een vluchtroute, een alternatief, een tweede kans, een weg terug.

Maar vanaf het moment dat de D211 naar links draait, als de l’Alpe d’Huez belachelijk steil omhoogloopt en het universum zich vult met het geluid van ratelende kettingen en terugschakelende derailleurs, smelten de gedachten samen tot één laserpunt dat een stalen plaat in tweeën zou kunnen splijten.

We waren gevangen en er was geen weg mee terug:

Alpe d’HuZes 2019 was begonnen.

 

***

 

FOTOGALERIJ

Verdomme Kees en Corno, innig en vlak voor vertrek

Ed en Thomas

Alexander en Lo(dewijk)

Zoon en vader: Sven en Erik

 

Michel

Jacco en Remco

Zó vroeg was het…

 

In de garage van het hotel, de spanning stijgt!

Een creatieve bijdrage van de supportersclub waarvoor dank!

Marco, Ed en Mark vlak voor vertrek

Mark en Alexander

 

(v.l.n.r.) Kris, Sven, Erik, Ruud, Alexander, Marco, Lo(dewijk), Ed en een reepje Stephan

 

Fotocredits: Fabienne en Estelle Hendriks

 

Lees hier Deel 2 – Bocht 21, 20, 19

 

 

-