(De kleinere afbeeldingen zijn opgenomen in een fotogalerij. Klik op een afbeelding voor een vergroting) 

 

Vrijdag 22 september 2017, Passo Gavia

Als bijrijder (eigenlijk niets meer dan een nietsnuttige sta-in-de-weg, story of my life, maar bijrijder klinkt beter, professioneler vooral) zit ik naast Arthur Farenhout die deze fietsreis dienst doet als mecanicien. In 2004 werd Arthur Nederlands Kampioen Wielrennen in de klasse Elite Zonder Contract door in een kopgroep mee te zitten met Erik Dekker en Koos Moerenhout.

‘Ik praat er niet veel over nee’, zijn de eerste woorden uit de mond van Arthur als ik hem naar dat NK vraag. Gutz, de andere mecanicien, noemde streekgenoot Arthur vanochtend in de bus nog een klepper, een klasbak, een wereldgozer, iemand die niet veel zegt maar het hart op de goede plek heeft. ‘Art laat zijn pedalen spreken’. Arthur glimlacht als ik hem de woorden van Gutz voorleg.

‘Noemde hij me zo?’, antwoordt hij me met een wedervraag.

‘Ik wil je graag portretteren op mijn Spookrijkersblog, zou je dat willen?’, pareer ik zijn wedervraag met een wedervraag.

‘Mij?’, beantwoordt Arthur die de derde wedervraag op rij voorziet van een vrachtlading verbazing.

 

Vrijdag 24 november 2017, Zuidland

‘Ik kan me nog altijd niet voorstellen dat mensen mijn verhaal willen lezen’, zijn de eerste woorden die ik in mijn doktershandschrift aan mijn notitieboek toevertrouw. Arthur Farenhouts bescheidenheid blijkt hardnekkig. Zijn oogopslag is eerder verontschuldigend dan trots.

‘Arthur, je bent een held. Blijkbaar besef je dat niet. Is geen verwijt. Een constatering.’

We zitten aan de eettafel in Huize Farenhout en halen herinneringen op aan de fietsreis van twee maanden geleden.

‘Is ie altijd geweest’, zegt zijn vrouw Joyce vanaf de bank, ‘aard van het beessie.’

Het “beessie” wordt geboren op 19 november 1972, in het Clara Ziekenhuis op Rotterdam-Zuid. Zijn gedachten schieten onmiddellijk terug naar zondag 27 juni 2004, de dag van het NK:

‘Ja da’s toch wel apart. Precies op de plek waar ik werd geboren behaalde ik de grootste zege uit mijn carrière’.

We glimlachen. In de beginjaren van het millennium werd het Nederlands Kampioenschap tot drie keer toe verreden in Rotterdam, met start en finish op de Olympiaweg waaraan, naast De Kuip, het Clara Ziekenhuis is gelegen. Ik werd zelf op een steenworp afstand van de Clara geboren. Het ziekenhuis wordt thans afgebroken, geheel volgens traditie in Rotterdam waar het verleden geen kans krijgt om te rusten, laat staan te rijpen.

‘Mijn ouderlijk huis stond in Hekelingen. Daar zijn mijn broer Edward en ik opgegroeid. Mijn moeder Plony was een geboren Heinenoordse. Zij was huisvrouw. Mijn vader Eef Farenhout was constructeur van beroep. Hij heeft zelf nog gekoerst en heeft zelfs vijf criteriums gewonnen. Begin jaren ’60 richtte hij de eerste wielervereniging van Voorne-Putten op. Dat heette toen De Putse Renners Club Delta, inderdaad het huidige PRC Delta. Hij is er nog eens een jaartje of twaalf voorzitter geweest.’

Het Clara Ziekenhuis november 2017

De Olympiaweg anno 2017, in 2004 sart en finish van het NK

 

Arthur vertelt over zijn jeugdjaren in en rondom Hekelingen. Zoals al zijn vriendjes ging hij voetballen bij VV Hekelingen. Hij omschrijft zichzelf als een dik ventje die liever rechtsbinnen in de kantine zat dan rechtsbuiten op het voetbalveld.

‘Mijn vader kwam niet zo vaak kijken, maar hij miste niets hoor hahaha. Hij was erg druk met de wielervereniging. Mijn moeder Plony kwam wel. Net als later toen ik renner werd.’

Arthur “overleeft” de lagere school met gemak. Hij praat glunderend over zijn onbezorgde jeugd. Voetballen. Vissen. Zijn ouders Eef en Plony omschrijft hij als lieve warme mensen, meegaand, niet-gelovig, niet streng. De discipline om iets af te maken als je eraan begonnen was, kregen Edward en Arthur mee van vader Eef. Plony zorgde voor de “zachte” kant van de opvoeding. Het Hekelingse leven in de jaren ’70 en ’80 was overzichtelijk.

‘Bij de koers stond mijn vader altijd langs de kant, maar je hoorde hem nooit. Hij was altijd “opvallend onopvallend” aanwezig. We zijn rustige mensen. Introvert. Maar waarom begin je nou te lachen, Marco?’

‘Arthur je kent toch wel die reclame van die foute vloekende ouders langs de lijn? Van SIRE? Ja? Nou dat ben ik. Mijn meiden korfballen, de oudste is inmiddels gestopt, maar de jongste speelt nog steeds. Op het hoogste niveau. Hoofdklasse. Ik maak ze verbaal af man, langs de lijn. De scheids. De tegenstanders. De ouders van de tegenstanders. Die zijn vaak het ergst.’

Arthur kijkt me half lachend aan – de andere helft bestaat uit plaatsvervangende schaamte. Achter mij word ik een merkwaardig geluid gewaar.

‘Mijn hemel, wat hóór ik? Een vastgelopen vaatmachine?’

Arthur lacht.

‘Nee da’s onze poes. Avi heet ze.’

De eerste fietsfoto van Arthur Farenhout: op 7 jarige leeftijd op de pedalen bij PRC Delta (Spijkenisse)

 

Van 1984 tot 1988 volgde Arthur de MAVO aan het Angelus Merula in Spijkenisse. Hij spreekt van een pretpakket.

‘Ik had gewoon geen favoriet vak, geen specifieke richting, geen favoriete leraar, geen echte hobby. Ik viste die dagen veel en luisterde graag naar muziek, een beetje Top-40 muziek. Mijn eerste racefiets kreeg ik op de MAVO. In 1986. Ik was 14 jaar oud. Ik stopte met voetbal, ik wilde fietsen. Net als mijn broer Edward. Ik was gewend dat er bij ons altijd fietsers over de voer kwamen. Junioren. Nieuwelingen. Mijn vader hielp ze. Zelf fietste ik iedere dag van Hekelingen naar school in Spijkenisse. Een afstand van niets, maar het moest altijd hard…’

Wat Eef en Plony stilzwijgend hadden gezaaid, kon nu ook bij de jonge Arthur geoogst worden. De tijd was er rijp voor. Arthur begon liefde voor de fiets te voelen:

‘Ik wilde koersen. Met een échte licentie. Net als Edward. Ik kon genieten van de snelheid, het geluid van een voorbij razend wielerpeloton, de geur van massageolie en van de glimmende kuiten die dezelfde olie had veroorzaakt. Ik weet nog goed dat ik onder mijn bed een crankstelletje van Campagnolo had liggen. Die pakte ik voor het slapengaan. Ik was gek op de techniek, je weet wel.’

Daar was de “je weet wel” weer. Iedere keer als er van mij een “je weet wel” wordt verondersteld, weet ik het eigenlijk nooit. Ik luisterde zo min mogelijk naar de Top-40 en ik speelde in bed met hele andere dingen dan crankstelletjes van Campagnolo. Maar ik werd dan ook nooit Nederlands Kampioen. Twee maanden geleden had Arthur op de Gavia mijn pedaal vervangen met het gemak dat vakmanschap verraadde. Eenzelfde taak zou mij een weekje of drie en mijn huwelijk hebben gekost.

‘Het was 1986 – de tijd dat Herman Braun bij ons in Spijkenisse fietsen begon te bouwen. Ik was helemaal klaar voor mijn eerste wedstrijd. Maar het werd een enorme deceptie. Ik moest vroegtijdig afstappen…. ze gingen veel en veel te hard voor me hahaha!’

Hij kan er nu om lachen, Arthur Farenhout, held tegen wil en dank.

‘Je kunt het je waarschijnlijk niet voorstellen Marco, maar ooit was ik zo onhandig als jij hahaha. Zo herinner ik me nog dat ik regelmatig niet in mijn toeclips kwam bij start. Pure nervositeit en stress. Was ik bij voorbaat al kansloos dus. Maar ik ging ook gewoon te langzaam om met Edward mee kunnen te fietsen en juist dát wilde ik zo graag. Hij gaf me allerlei tips. Hoe ik uit de wind moest rijden. Hoe ik me in een peloton moest bewegen. Hij zei me dat ik harder en langer moest trainen. Mijn vader zei “jongen, zo gaat dat niet. Je gaat vanaf nu elke zondag op de club fietsen. Bij de recreanten.”’

Het woord recreanten klinkt altijd een beetje als vloeken in de kerk uit de monden van ex-coureurs. Ze willen er niet mee geassocieerd worden. Bij ons recreanten werkt dat mechanisme precies andersom.

 

‘Het eerste jaar was een worsteling, maar tóch wilde ik het. Ik zocht de uitdaging. Op TV keken we de koers en daarna probeerde ik te fietsen zoals mijn helden deden. Anton van Putten was er zo eentje, uit onze buurt. Mijn broer Edward natuurlijk, maar ook John Talen, Maarten den Bakker. Mijn ultieme held was Hennie Kuiper.’

We verlaten de koers en openen voorzichtig de deur van de puberteit. Hoe zat dat Art? Meiden? Roken? Bier? Maar schijnbaar heeft niet iedereen dit pad vol verleidelijke clichés gevolgd zoals hij, de verhalenverteller, wel had gedaan. Met terugwerkende kracht is Arthur de Spookrijder:

‘Ik niet nee hahaha. Ik dronk mijn eerste bacootje toen ik 18 of 19 was en ik vond het vies. Ik was niet echt een stapper. Ik wilde fietsen. Het ging steeds een beetje beter waardoor ik het steeds leuker begon te vinden. Het ging ten koste van mijn schoolcarrière. Zo werkt dat nu eenmaal. Ik heb de MAVO nog wel afgemaakt, maar het ging niet van harte.’

Vanaf zijn 16e jaar werd Arthur Nieuweling. Een koers was geslaagd als hij het peloton kon bijhouden, zegt hij anno 2017 schaterlachend:

‘Ik was altijd een klein dik ventje geweest, maar door de groei werd ik wat atletischer. Ik reed koersen in de regio, West-Brabant, Zuid-Holland. Fase 1 was gelost worden, fase 2 was bijblijven, het werd tijd voor fase 3: prijzen pakken!’

Zijn ouders Eef en Plony waren er steevast bij. Eef als altijd “opvallend onopvallend” ergens langs het parcours geposteerd en Plony zorgde voor het eten, droge kleding en een flesje limonade na de koers.

‘Winnen deed ik nog niet echt. Ik was geen sprinter en die wedstrijden werden allemaal door sprints beslist. Ik begon wel steeds meer voorin te rijden. Ik werd sterker, kreeg ook meer lef. Ik leerde dat ik alleen aan zou moeten komen om te winnen.’

Zijn ogen beginnen te glimmen als hij een stapel plakboeken uit een bol staande plastic tas tilt:

‘Mijn moeder hield alles bij. Avonden lang zat ze te knippen en te plakken aan de keukentafel….mooi toch?’

Een klok tikt. We bladeren door een plakboek uit een jaar dat niet strookt met de periode die we nu bespreken maar dat geeft niets. We bladeren, glunderen en zwijgen. Avi meldt zich weer met een knorrende maag. Ik geniet.

‘Ik heb veel koersen verloren omdat ik te aanvallend koerste. Ik wilde nooit anoniem rijden.’

Dat herken ik. In 2017 reed ik twee keer brons bij de Ronde van Katendrecht en de Ronde van Kralingen in de categorie B-Klasse Kralingse Zondagfietsers. Een prestatie waarover iedereen binnen mijn periferie nogal lacherig over doet. Een stap erger dan “recreant” is de B-Klasse Zondagfietsers: de categorie met fietsclowns die meer pretenties dan talent hebben. Vriend en vijand zijn er echter van overtuigd dat het goud binnen handbereik lag als ik vooral slimmer had gekoerst. Qua koersinstinct voel ik dus verwantschap met Arthur, maar ik heb niet het vermoeden dat die gevoelens wederzijds zijn.

Hoogtepunt uit mijn wielerloopbaan: 3e Prijs Ronde van Kralingen B-Klasse Zondagrijders (02-07-2017)

 

‘Van 1989 trot 1990 was ik Junior. Het verschil met de top werd steeds kleiner. Als Nieuweling reed ik soms al, heel stiekem, een klassementje. Mijn eerste gewonnen wedstrijd als Junior was Halsteren. Ik weet ‘t nog goed. Er zat een klein klimmetje in het parcours. We waren met een man of vijf weg. In de laatste ronde ging ik er vandoor. Zo maar. Hup. Weg was ik. Ik heb nog twee keer achterom gekeken omdat ik niet kon geloven dat ik écht weg was… daar ging ik…voor het eerst van mijn leven… Alleen over de finish!’

De herinneringen winnen aan helderheid als ze Arthur vanuit het mistige verleden toenaderen. Het doet zijn ogen glimmen maar de bescheidenheid overwint weer, ook als ik hem vraag het gevoel van een eerste overwinning te beschrijven:

‘Euforisch. Kippenvel overal. Mijn ouders aan de meet. Zo blij. Iets mooiers was er niet…ís er niet… euforisch… dát is het woord ja.’

In 1990 wint Arthur als tweedejaars Junior zijn eerste klassieker, de Omloop Lek en IJssel:

‘Het was slecht weer, herinner ik me nog. We waren weer met een groepje weg en weer wist ik weg te springen. Onvoorstelbaar dat gevoel. Ik was goed uit de winter gekomen, had serieus hard getraind met Edward, Maarten en John (Talen, mjh). John was toen prof bij Post. Die gozer kon zo geweldig hard fietsen, echt waar. Hij woonde toen in België. We bezochten hem regelmatig om met hem te fietsen. We waren vaak met zijn vieren. We hadden veel plezier en respecteerden elkaar. Ik heb nog altijd veel contact met ze.’

In 1991 wordt Arthur amateur bij de Hoekse Renners. Hij rijdt grote wedstrijden in de zogenaamde Top Competitie: de Hel van het Mergelland (de huidige Volta Limburg Classic) en de Ster van Zwolle. Arthur moet wennen aan het niveau, het gaat allemaal wéér een tandje harder…letterlijk:

‘Ik was gewend de 15-16 te rijden, maar die mannen reden op de 12-13. Man, die kreeg ik toen amper rond hahaha!’

Toch weet hij twee koersen te winnen: die van Zuidland en van Berkel. Laatstgenoemde noemt hij zijn doorbraak. Met die winst groeide het besef dat hij serieus mee kon met de grote jongens van toen, zoals Leon  van Bon, Michael Boogerd, Koos Moerenhout, Max van Heeswijk. Als beloning landde die winter van 1991 een aanbieding van Giant op de deurmat van Huize Farenhout:

‘Dat deed me wel wat ja. De Giant-ploeg was feitelijk de voortzetting van de Amstel-ploeg. Ik was 19 jaar en leefde heel serieus voor mijn sport. Ik voelde dat ik dicht tegen de top aan zat. Ik ging voor het eerst mee op trainingskamp, we kregen een eigen racefiets en zelfs een mountainbike. Ploegleiders waren Han Vaanhold en voormalig topamateur Arie Hassink. Vooral Han was van de oude stempel. Ik herinner me dat wij eens na een koers in Tsjechië als straftraining in berenweer terug moesten fietsen naar het hotel omdat niemand van ons had meegezeten in de ontsnapping hahaha!’

Winnaar Ronde van Zwijndrecht 1996

 

Arthur rijdt drie jaar voor Giant. Hij rijdt veel internationale koersen. Het kan allemaal gemakkelijk, omdat Arthur niet werkt en nog altijd thuis woont. Dan betrekt plotseling zijn gezicht. We gaan terug naar 1995 én terug naar september 2017 toen hij me deze episode al toevertrouwde:

‘Ik moest afstappen in de Hel van Mergelland. Ik had geen idee wat er mankeerde. Het was alsof ik met één been fietste. Ik stond geparkeerd. Letterlijk. De opgaande lijn van de voorbije jaren was gestagneerd, terwijl ik in de bloei van mijn carrière zat….ik was immers begin 20…’

Een stekende pijn in zijn linker lies zorgde ervoor dat hij niet meer kon koersen. Een energie vretende periode van ziekenhuis in en uit volgde:

‘Ik onderging ontelbare onderzoeken van medisch specialisten, artsen, cardiologen, fysiotherapeuten. Die pijn in die lies bleef echter onverklaarbaar. Ik moest rusten en ik moest vooral wachten….maandenlang wachten op uitslagen van al die onderzoeken. In 1996 reden we een koers ergens in België en ik voelde meteen mijn linkerbeen blokkeren. Een arts adviseerde me om te stoppen met fietsen…hij begon over een ligfiets…zie je het voor je….?’

Niets mis met een ligfiets, maar waarom hebben ligfietsfietsers altijd de neiging met zo’n zelfvoldane houding te fietsen? Ik hoop altijd dat ze niet bij het knopje van het gele mannetje van het stoplicht kunnen en dat ze dan zo lang moeten wachten totdat het begint te regenen en wel zo hard tot die triomfantelijke glimlach van hun tronie is afgespoeld. Realiseren ligfietsfietsers zich eigenlijk wel dat ze voor lul rijden?

Medisch specialist Goof Schep van het ziekenhuis in Veldhoven adviseerde Arthur een ziekenhuis in Lyon waar ene dokter Jean-Michel Chevalier werkzaam was: het uit 1913 stammend l’Hôpital Édouard Herriot, gelegen in de wijk Montchat, in het oosten van stadscentrum.

‘Chevalier was een specialist op dat gebied. Hij had al honderden wielrenners geopereerd die aan hetzelfde euvel leden als ik. Maar de operatie was niet zonder risico, zo had Goof Schep er eerlijk bij verteld. Ik twijfelde lang, maar besloot het tóch te doen. Mijn ouders zagen de radeloosheid in mijn ogen en stemden toe. Ik wilde zó graag koersen. Ondanks de risico’s.’

 

 

Wielrenners zijn bezeten van hun vak, van hun fiets. Het verleden liegt nooit, bedrog houdt zich per definitie schuil in de toekomst. Met een koffer vol onzekerheid trokken Eef, Plony en Arthur naar Lyon:

‘Het was vlak voor Kerst. Goof Schep ging met ons mee ja. Het was een oud en donker ziekenhuis, weet ik nog. Chevalier had me aardig toegetakeld, vanaf mijn ribben zat er een “jaap” van zeker 50 centimeter. In feite kreeg ik een bypass in mijn lies – er werd een ader uit mijn been verplaatst naar mijn lies. Knap he?’

Na de operatie trok het gezin Farenhout weer terug richting Spijkenisse. Angst kende Arthur niet. Integendeel blijkt als ik hem ernaar vraag:

‘Geen angst nee, maar wel frustratie. Zeker achteraf. Weet je, uiteindelijk heeft die “grap” me drie jaar van mijn carrière gekost: anderhalf jaar gezeur van onderzoeken vóór mijn operatie en anderhalf jaar revalidatie ná mijn operatie. Ik had me voorgenomen gruwelijk hard te gaan trainen. Voor mijn ouders en een beetje voor mezelf…’

Weer komen Eef en Plony ter sprake. Ik zie Arthur slikken. Avi maakt lome bewegingen op de bank. Joyce komt thuis. Ze heeft hun zoontje Jelte van school gehaald. De waan van alledag probeert de regie over te nemen maar Arthur praat vastberaden door, terwijl Jelte op de schoot van zijn vader springt:

‘Ja mijn ouders ja…. Het blijft natuurlijk niet bij die operatie in Lyon wat die mensen hebben meegemaakt. Ik ben vaak gevallen…gruwelijk hard gevallen… Ik weet nog dat ik in een koers in Flers, dat ligt in Normandië, pas bijkwam in een ziekenhuis met het huilende gezicht van mijn moeder aan de rand van mijn bed. Ik was zo hard gevallen dat ik onherkenbaar was geworden. Zelfs voor mijn moeder.’

Herinneringen liegen niet. Spiegels evenmin. Arthurs gezicht ligt aan diggelen. Wielrenners mogen dit moeders niet aan doen. Ooit zullen ze ervoor worden gestraft. Het was de reden dat ik geen lid mocht worden van wielervereniging Barrhopoort mid jaren ’80. Te gevaarlijk, vond en vindt mijn moeder. Na iedere rit vraagt ze me nog altijd om haar te appen dat alles OK is. Ik hoop volgende maand 48 te worden.

Moeders zijn heilig, hun wielrennende zoons egoïstische sukkels.

In nachtmerries zie ik soms dat alle moeders van wielrenners zich wereldwijd hebben verenigd in een anti-koers bond, als protest tegen de gehavende gezichten van hun kinderen. Er zal nooit meer gekoerst worden. Ik word dan badend in het zweet wakker omdat ik weet dat ze ooit gelijk zullen kríjgen omdat ze gelijk hébben.

Plony Farenhout (februari 2017)

 

‘Toch wilde ik doorgaan. Juist door het niet-koersen werd het gemis alleen maar groter. Ik kon mijn energie, mijn frustratie en mijn emoties niet kwijt. Ik móest fietsen. Vanaf 2000 werd ik op 28-jarige leeftijd voor het eerst beroepsrenner. Dat was bij SPAR waar John Talen ook reed. Al met al won ik als prof één koers: de Kustpijl van Knokke-Heist. Een onzekere periode begon daarna. Ik reed in 2002 als prof bij de Zetelhallen. De ploeg zou in 2003 worden voortgezet met een nieuwe Belgische sponsor Dermar. Alles was al besteld, zelfs de tenues, maar de ploeg kwam maar niet van de grond. Laten we het maar “Belgische” toestanden noemen hahaha…’

Winnaar Kustpijl 2001

 

Zó lachen kan alleen een boer met kiespijn of een stedeling die diep in zijn hart boer had willen zijn. Gelukkig kan hij er nu om lachen, maar ook deze faux pas bleek beslissend voor zijn wielerloopbaan:

‘Tsja…ik denk er best nog wel eens over na hoor…áls dit….áls dat…. waar wat koop je ervoor?’

‘Geen reet Arthur. Geen ene reet. Maar vertel verder, want ik kan niet wachten op het vervolg.’

Op de Gavia raapten we renners op die kapot zaten. We duwden en vloekten ze omhoog, Arthur reed, ik schreeuwde, zong, overhandigde bidons, maakte grappen en hing ondertussen aan de lippen van de man die weigert als held door het leven te gaan. Hij vertelde zijn verhaal zonder mij aan te kijken, halsstarrig volhardend in zijn weigering om geëerd te worden.

 

‘Generatiegenoot en voormalig collega John den Braber had zijn wielercarrière beëindigd en werd ploegleider van de AXA-ploeg. Ik ging in op zijn aanbieding om voor AXA te fietsen. Het werden de beste jaren uit mijn carrière en daar ben ik John nog altijd dankbaar voor. We hadden een prima ploeg met echte kleppers als Jens Mouris, Robert Slippens, Peter Schep, Danny Stam en Paul van Schalen.’

‘Als prof Arthur?’

‘Nee ik reed op amateurbasis bij AXA. Ik was parttime postbode bij de PTT. Daar heb ik ook mijn huidige partner Joyce leren kennen.’

2004 werd zijn topjaar zonder blessures, ziektes of valpartijen. Twee weken voor het NK won hij de laatste rit van het Zeeuws-Vlaams Wielerweekend. Hij was in bloedvorm:

‘Ik werd die zondag 27 juni 2004 wakker met een gevoel dat het nú moest gebeuren. Alles klopte, dat voelde ik. Een NK in mijn eigen regio. Ik woonde nog altijd bij mijn ouders. Ik herinner me nog hoe ik ontbeet. Hoe ik me omkleedde. Hoe ik mijn tas en fiets in mijn auto legde. Hoe ik naar Rotterdam reed. Met de focus van een winnaar…’

Het was dik 20 graden die dag. De koers besloeg een dikke 200 kilometer waarbij de Van Brienenoordbrug en de Erasmusbrug als scherprechters dienden. Holiday in Spain van Bløf en Counting Crows stond op 1. De avond ervoor had Oranje zich geplaatst voor de halve finales op het EK voetbal in Portugal door Zweden te verslaan.

‘In de laatste ronde reed Erik Dekker op de Boompjes weg. Koos Moerenhout sprong mee. Nu Arthur, nu! Dit is het moment! Dit is jouw dag! Het was alsof ik mijn vader het me influisterde – hij stond weer ergens opvallend onopvallend langs het parcours. Uit alle macht perste ik er een versnelling uit. Vlak voor de Erasmusbrug sloot ik aan. Achter me probeerde Gerben Löwik hetzelfde huzarenstukje maar hij kwam tot een metertje of tien. Mijn benen stonden in brand. Mijn tong was diep in mijn huig gedrukt, ik zoog mijn longen vol lucht en voelde mijn hart tegen mijn borstbeen drukken. Ik weet nog dat Erik naast me kwam rijden. Hij zei: “alles uit de kast Art, jij hebt je titel toch al te pakken in de Elite zonder Contract.” Erik won het NK bij de profs, Koos werd tweede, ik derde maar ik werd daarmee inderdaad Nederlands Kampioen in de Elite zonder Contract.

Hij slikt:

‘Ik kwam over de finish met mijn handen op het stuur. Wij zijn ingetogen mensen…’

Het is alsof de ontlading 13 jaar later nóg moet komen.

Erik Dekker, Koos Moerenhout en Arthur Farenhout in de volle achtervolging (NK 2004)

 

 

 Vrijdag 24 november 2017, Grand-café Blessing (Zuidland)

Nadat Arthur en ik een uitsmijtertje hebben verorberd en de sfeer wat grimmig dreigt worden als er betaald moet worden (“ik betaal!” “Nee ik!” “Niets ervan ik!” “Nee ik!”), veert Arthur ineens op:

‘Kijk nou… daar fietsen mijn ouders!’

Terwijl ik afreken (het zijn de enige gevechten met ex-coureurs die ik gewoon ben te winnen omdat zij verbaal gevoerd worden), belt Arthur zijn ouders. Enkele minuten later voegen zij zich bij ons aan tafel.

Ik sta op. Arthur glimlacht.

‘Mevrouw Farenhout! Aangenaam, Marco Hendriks, vriend van Arthur. Het is me een eer!’

‘Hallo ik ben Plony Farenhout. Ben jij die schrijver van dat Gavia verhaal? Ik heb zó moeten lachen.‘

Dan schud ik de hand van een stuk Voorne-Putse wielergeschiedenis:

‘Eef. Eef Farenhout…aangenaam’, klinkt het ferm en trots.

‘We hadden erwtensoep gemaakt dus we kwamen even een pannetje brengen voor Edward en voor Arthur, vandaar.’

Binnen een minuut rolt er een traan over de wang van Plony als haar echtgenoot Eef nogal plotseling het ziekenhuis in Lyon ter sprake brengt:

‘Heeft Arthur je ook verteld dat we onderweg naar Lyon in de Ardennen haast van de weg af gleden? Zó glad was het. Goof Schep zat bij ons in de auto. Tsjongejonge….’

Arthur werd twee dagen voor Kerst geopereerd. Plony:

‘Voor het kerstdiner hadden we eten gehaald bij de McDonalds hahaha….weet je nog Art?’

We draaien ons naar Arthur bij wie nu ook de tranen over zijn wangen biggelen. Hij staart zwijgend naar buiten. Buiten is het dorpsplein van Zuidland. Buiten omsluit altijd de belofte van nieuwe kansen. Het verleden bedriegt nooit. Spiegels ook niet. Het verleden heeft altijd gelijk. De toekomst is een zevenkoppig monster die je te vriend moet houden.

‘En Flers Art? Heb je dat ook verteld? Hoe je gezicht eruit zag?’

Plony veegt met de buitenpalm van haar hand een volgende traan weg. Ze lacht vriendelijk. Ze lijkt in alles op mijn moeder. Alle moeders lijken op alle moeders. Arthur knikt en weigert zijn tranen weg te vegen. Het leven is een blok hout dat je met een botte bijl te lijf moet gaan. Vanavond eten we splinters. Wielrenners zijn walnoten, voetballers kiwi’s.

‘Het zijn goede jongens’, zegt Eef nadat hij het eerste verdriet heeft weggeslikt en de verantwoordelijkheid pakt die vaders eigen is, ‘we zijn blij dat we Edward en Arthur hebben mógen zien koersen. Het is ons leven geweest.’

‘Arthur reed als kind al rondjes op de vereniging vlak voor de koers moest beginnen. Het is een lieve jongen, maar hij is ook altijd goedgelovig en te bescheiden geweest’, zegt Plony, ‘daarom is het goed dat zijn verhaal eens verteld wordt. Dat verdient ie…’

Voor de entree van Grand-Café Blessing neem ik Arthur, Eef en Plony op de foto. We schudden elkaars handen. Ik moet moeite doen om Eef en Plony niet te omhelzen – voordat je het weet zit je in een #metoo campagne verwikkeld van alle moeders van wielrenners die zich wereldwijd hebben verenigd in een bond tegen fysieke opdringerigheid van verhalenschrijvers.

Als zijn ouders met de pannetjes erwtensoep wegfietsen is het tijd om Arthur gedag te zeggen. Hij weigert een lift naar zijn huis. “Ik ga kijken waar die boef uithangt’, zegt hij met zijn inmiddels vertrouwde lach der bescheidenheid. Ik loof een prijs uit aan diegene die bescheidener kan lachen dan Arthur Farenhout, de renner die beduidend meer is dan een verzameling buitelingen, de man die de schemering van de veilige achtergrond verkoos, de man die nu in Zuidland woont, bij de ECT werkt en de gelukkige vader is van dochter Jade en zoon Jelte.

Daar loopt hij de Molendijk op, met de handen in zijn zakken en een hoofd vol herinneringen, alleen richting de finish.

Hij ziet niet dat ik op de parking van Grand-Café Blessing een diepe buiging voor hem maak.

Van mijn podium van woorden zal hij nimmer vallen.

 

Opgedragen aan Eef en Plony

Vader Eef, zoon Arthur en moeder Plony Fahrenhout (Grand-Café Blessing, 24-11-2017)

 

Dank aan Arthur Farenhout voor de medewerking en het vertrouwen

 

Fotocredits:
Privécollectie Arthur Farenhout
Arjan Smilde
Erwin “Gutz” Gotzenberger
Marco Hendriks

 

-