Vandaag vieren wij de 4e verjaardag van ons Blog Spookrijden.nu!

Dit is het verhaal hoe ik over de rug van muziek, voetbal en vrouwenschoon verslaafd raakte aan wielrennen en schrijven.

 

“Succes is survival”
– Leonard Cohen

 

 Juli 1977

Al stond in de zomer van 1977 Yes Sir I Can Boogie van Baccara op 1 en voelde je als zevenjarige jongen voor het eerst in je leven jeuk in je testikeltjes bij zoveel vrouwelijk schoon (waarbij je geen keuze kon maken wie de mooiste van de twee was, Mayté Mateos of Maria Mendiola), wij zongen op Camping ‘t Hoekske in Kaatsheuvel nog steevast de hit mee van het jaar daarvóór, te weten Un Deux Trois van Catherine Ferry waarop wij een prikkelende en fonetisch passende tekst hadden verzonnen:

“Un Deux Trois
De dikke tieten van ma
De dikke penis van pa…”

Je moest ervoor zorgen dat je vader het niet te horen kwam, want in de zomer van 1977 hadden vaders nog al eens last van losse handjes. Als ze anno 2017 een #metoo in het leven zouden roepen voor vaders die geloofden in de kracht van de ‘corrigerende’ tik, zouden Facebook en Twitter op tilt slaan en zouden ontelbare thans bejaarde vaders alsnog boete moeten doen.

In die zomer van 1977 werd Feyenoord vierde, won Guillermo Villas Roland Garros en wist Björn Borg ten koste van Jimmy Connors Wimbledon te winnen.

In het weekend dat de Tour de France beslist zou worden, werden mijn neef Erik en ik gemaand de auto in te stappen. Onze ooms en tantes hadden vrijwel allemaal een caravan in hetzelfde laantje op camping ‘t Hoekske. De ooms rookten, dronken bier en droegen bakkebaarden. De tantes rookten, dronken sherry en hadden opgestoken haar. In de tuintjes kweekten zij Afrikaantjes die mijn zus en nichtjes pas mochten plukken als ze lelijk waren geworden. Longkanker bestond nog niet. Alleen opa’s en oma’s gingen dood maar die waren al heel erg oud dus dat gaf niet.

We werden gesommeerd in de auto te stappen omdat we naar Tilburg gingen. In 1977 werd ons niet verteld wat we in Tilburg gingen doen en je vroeg er in 1977 ook niet naar.

We stopten voor de deur van een fietsenzaak. Onze vaders stapten zwijgend uit. We waren nog altijd teleurgesteld, omdat ons partijtje voetbal in kaplaarzen bruut onderbroken werd. Erik was Pim Doesburg, ik was Wim Jansen. Hij was Sparta, ik Feyenoord.

(Pas later kwam aan het licht dat zowel Pim Doesburg als Wim Jansen als mijn neef Erik allen op 28 oktober hun verjaardag vierden. Op mijn verjaardag 16 december was Ludwig van Beethoven jarig. Dat had ik op de radio gehoord. Dat vond ik niet cool want Ludwig van Beethoven was geen voetballer. Ik vond hem een lul).

Omdat we ons niet waagden aan de schunnige zelf verzonnen Nederlandstalige tekst, neurieden we op de achterbank de melodie van Un Deux Trois. Het was onze manier van protesteren. Rebellie met een handrem.

De deur van de fietsenzaak ging met een bel open. Nog altijd dachten we dat er iets saais moest worden gekocht. Nieuwe spatborden voor de fietsen van onze moeders. Zijwieltjes voor de fiets van een neefje.

Tot het moment dat wij in 1977 de fietsenzaak in Tilburg betraden bestond mijn wereld louter uit mijn sporthelden en uit de zangeressen van Baccara wier langzaam bewegende lippen mij iedere avond na Top Pop onrustbarend lang uit mijn slaap hielden. We aten Limlolly’s van Jamin en mochten op zaterdagavond opblijven voor Spel Zonder Grenzen.

Vijf minuten later stonden we tot onze eigen stomme verbazing met twee racesturen in onze handen op de stoep van de winkel. We waren uitzinnig van vreugde. Weer vijfendertig minuten later werden, vlak voor het houten schuurtje, de racesturen op onze logge campingfietsen gemonteerd.

We waren officieel wielrenner.

Erik was Bernard Thévenet die de Tour van 1977 zou winnen, ik was Hennie Kuiper die op 48 seconden tweede werd. We droegen echte wielerpetjes en reden rondjes op de onverharde laantjes van de camping. Ome Appie en mijn broer Ed gaven commentaar à la Theo Koomen (en niet alleen als wij langsfietsten, zo vertelden zij toen we na de koers 3ES limonade van de Vivo dronken).

Omdat zij aan de wieg stonden van onze voorbestemming als professioneel wielrenner, zongen wij sinds de zomer van 1977 uit respect voor onze vaders nooit meer onze variant op Un Deux Trois.

Mijn verslaving voor het wielrennen was een feit.

 

[klik op een afbeelding voor een vergroting]

 

December 1982

Op donderdag 16 december 1982 word ik 12 jaar. Het zijn verwarrende tijden. De muren van mijn kamer zijn weliswaar behangen met posters van Kevin Keegan, Ben Wijnstekers en een juichende Marco Tardelli na zijn goal in de WK finale tegen West-Duitsland (ik had mij voorgenomen dat ik ook zou juichen als Marco Tardelli als ik zou scoren als rechtshalf van Overmaas C1), toch probeert sinds 1982 de verleiding als een sluipmoordenaar mijn kamer te betreden.

De verleiding komt vanuit de aangrenzende kamer van mijn broer. De godganse dag klinkt gitaarmuziek uit zijn kamer. Mink Deville. De Rolling Stones. Herman Brood. Alleen als een van mijn ouders op zijn deur bonkt gaat de muziek zachter, voor eventjes maar, want Keith Richards had juist het tegenovergestelde bedoeld met zijn Can’t You Hear Me Knockin’.

De Bom van Doe Maar staat in december 1982 op 1, gevolgd door I Don’t Want To Dance van Eddy Grant en Annie I’m Not Your Daddy van Kid Creole en zijn kokosnoten. Die nietszeggende muziek interesseert me allemaal geen reet.

Sinds in 1978 Darkness on the Edge of Town uitkomt ben ik fan van Bruce Springsteen. Mijn favoriete album is Just One Night van Eric Clapton – ik heb het op cassette staan die ik grijs draai op de legergroene N2210 cassettespeler van Philips. Ik snapte niets van bluesmuziek, maar het had op de een of andere manier dezelfde aanzuigende werking op me als de ogen van Marco Tardelli.

Naast die cassettespeler lag altijd een bandje klaar om scheten op te nemen. Zodra je valse lucht voelde opwellen moesten alle gezinsgenoten ruimbaan verlenen. Als een speer snelde je naar de cassettespeler, pleurde je het schetenbandje erin en liet je vlak boven het microfoontje een scheet.

Als twaalfjarige rechtshalf van Overmaas C1 kon je natuurlijk geen kant uit met je muzieksmaak die teamgenoten, onderweg voor de uitwedstrijd tegen UVS in Leiden, steevast omschreven als ‘cowboymuziek’. Ook mijn blinde adoratie voor Vanessa hield ik angstvallig voor me (zelfs voor mijn broer met wie ik, tot de zomer van 1982, alles deelde). Haar hit Upside Down was natuurlijk een eerste klas kutnummer, maar haar borsten hadden een desastreuze uitwerking op mijn nachtrust die nog vele malen verder ging dan de slowmo lippen van de zangeressen van het Spaanse duo Baccara, vijf zomers geleden.

Als ik die donderdagochtend de woonkamer betreed, zingen mijn ouders, broer en zus voor me. Er is er een jarig hoera hoera. Als 12-jarige jongen probeer je natuurlijk ongevoelig te blijven voor deze ochtendlijke uitbundigheid, laat staan voor de kleurig verpakte kartonnen doos op de eettafel. Maar juist de krampachtigheid waarmee je je enthousiasme wil verbloemen is natuurlijk een open boek voor je ouders, zij schreven dat boek immers zelf.

Mijn vader is al netjes gekleed voor het werk. Ik moet opschieten met uitpakken.

Ondanks zijn priemende ogen neem ik de tijd, revolutie hing in de lucht. Mijn hart gaat tekeer als een bezetene, al had ik een brokje van teleurstelling weg moeten slikken. Ik had stilletjes gehoopt op de LP Just One Night van Clapton omdat het cassettebandje onlangs geruïneerd was door een scheet van mijn broer, precies tijdens de breekbare gitaarsolo in Double Trouble. Hij had zich in het cassettebandje vergist.

 

Maar de verpakte doos bevat geen stapel LP’s. Geen nieuwe voetbalschoenen (daarvoor was de doos te vierkant en de inhoud te zwaar).

‘Schiet op. Ik moet gaan’, zegt mijn vader nog maar eens.

Het is een schrijfmachine.

Het was mijn ouders dus niet ontgaan. Mijn blinde drang om alles wat ik om mij heen zag gebeuren vast te leggen in schriftjes en “klappers” zoals wij multobanden toen noemden.

Die middag schreef ik mijn eerste korte verhaal, getiteld MOORDENAAR. Het ging over een treinmachinist die gearresteerd werd voor moord nadat een depressieve man zich vanaf het perron voor zijn trein had gestort.

Omdat ik zo gedetailleerd mogelijk de vleesresten onder de wielen van de trein trachtte te beschrijven, had ik geen oog voor de slagroomtaart van de HEMA die naast de schrijfmachine op de visite wachtte. Het ratelende geluid van de hamertoetsen op het witte papier was mijn eerste echte religieuze ervaring (alle pogingen van de Rooms-Katholieke Parochie de Emmaüsgangers aan de Reyerdijk op Zuid ten spijt).

Mijn verslaving voor het schrijven was een feit.


 

[klik op een afbeelding voor een vergroting]

 

November 2017

De tijd vliegt, of je het nu wel of niet naar je zin hebt. Daar heeft de tijd mooi schijt aan.

Ik ging naar school, kreeg werk, huwde, kocht een huis, kreeg kinderen, nam afscheid van dierbaren en zag mijn twee verslavingen jaar in jaar uit onbewust maar vastberaden naar elkaar toe kruipen.

In november 2013 begonnen we het Blog www.Spookrijden.nu – ik kwam tot de ontdekking dat de ene verslaving niet alleen katalyserend op de andere werkte, het besef drong tot me door dat mijn wielerverslaving niet langer zonder de schrijverij kon. En vice versa.

De combinatie van de twee verslavingen verschaft niet alleen persoonlijke voldoening maar blijkt, veel belangrijker nog, een succesvol wapen om mensen te mobiliseren in de gezamenlijke strijd tegen kanker.

Succes is overleven, hoorde ik Leonard Cohen onlangs zeggen. Daarna durfde ik te glimlachen. Opgelucht.

 

 

 

-