“Les époques changent,

 l’amour reste”

Charles Aznavour – Les Plaisirs Démodés

 

Ter gelegenheid  van het 50-jarighuwelijksfeest van Raymonde en Wim.

  ***

Deel 1 – Plus Bleu

Ze ziet het niet. Dat ik naar haar kijk. Ze draagt een blauwe fluwelen jurk. Ze is tweeënzeventig jaar. En de liefste vrouw die ik ken. Zo wil ik me haar blijven herinneren. Zij is mijn moeder.

Plus bleu que le bleu de tes yeux.

 

Deel 2 –Do You Remember?

 

“Johnny is a joker (He’s a bird), a very funny joker (He’s a bird)

But when he jokes my honey (He’s a dog), his joking ain’t so funny (What a dog)

Johnny is a joker as he tried to steal my baby (He’s a bird dog)”

 

Hij stond in het midden. Achter ons. En naast mij stond Erik. Wij hadden alle twee een tennisracket in de hand die als gitaar fungeerde. Dit was nog vóór de tijd van het luchtgitaarspelen. Dat kan iedere boerenlul. Nee. Wij speelden gitaar op een tennisracket. Volgens mij had hij, Maurice dus, bij gebrek aan nog een tennisracket, een badmintonracket. Erik en ik zongen Johnny is a Joker door één denkbeeldige microfoon. Net als Bruce en Little Steven. Wij weken naar achteren om plaats te maken voor Maurice. Hij viel in met He’s a bird. En even later He’s a dog. What a dog. In de originele clip zong een saxofonist deze wat sullig klinkende intermezzi maar Maurice vond een badmintonracket niet op een sax lijken en bovendien was een gitaar een stuk stoerder.

De leadplaybackzang was voor Erik. Ik mocht de schreeuwerige zangpartijen  voor mijn rekening nemen. Fonetisch playbackend. Toen al, we schrijven 1977, moest ik mezelf overschreeuwen om mijn gebrek aan talent te verbloemen.

Deze Long Tall Ernie and the Shakers act was een vast ritueel op verjaardagen.

De ooms en tantes klapten altijd mee. Aan vrolijkheid nooit een gebrek aan de Franse kant, ook al was onze act gespeend van welk verrassingseffect dan ook. Het plafond kwam naar beneden. Lucille, you don’t do your daddy’s will. Als zevenjarige geloofde ik letterlijk in mezelf als ik Lucille playbackte en ik was mijn neven dan ook dankbaar dat deze spectaculaire Little Richard passage aan mij was toevertrouwd.

We zouden later gaan samenwonen. Erik, Maurice en ik. De plannen verkeerden in een ver gevorderd stadium. We zouden de hele dag voetballen, gitaarspelen en perenijsjes eten.

Ik kan het niet geloven maar het is echt waar. Het is 9 april 2014. En ze staan naast me.

We hebben te veel op en in te halen. Bovendien moet ik weten wie Sibelis Veranes Morell is.

 

Deel 3 – Lekkere Tieten

Hij mocht wat ik niet mocht. Ten eerste had hij een vogel op zijn kamer. Die vond ik toen al doodeng, hoe klein het vogeltje ook was. Ik heb een levenslange fobie voor gevogelte (eigenlijk voor al het gevleugelte, eigenlijk voor alle dieren), maar dat wisten mijn ouders toen nog niet. Het ging erom dat ik wilde wat Patrick had. Maar ik kreeg geen vogeltje.

Wat ik nog fascinerender vond in de kamer van Patrick was de poster van het lekkerste wijf dat ik ooit had gezien. Ze hing me verticaal uit te dagen en bleef me, waar ik ook in Pat’s kamer was, aankijken met vier ogen: twee van boven (die me niet bijster interesseerden) en twee reebruine tepels op ooghoogte. Op de immense poster poseerde zij achter horizontale jaloesieën die zij wild uiteen trok.

Als Patrick naar beneden ging om limonade te halen of om de deur open te doen om zijn Puttershoekse boezemvriend Japie binnen te laten, snelde ik naar de muur om de lekkerste postertieten ooit te betasten.

Hij drinkt nu een biertje. Ik een glas rode wijn. Hij gaat binnenkort met zijn bedrijf verhuizen en heeft me uitgenodigd voor een bakkie. Hij weet nog niet dat ik het meende toen ik antwoordde:

“Dat doe ik zeker, Pat.”

 

Deel 4 – De Dochters van een Beer

“Je vader was onze held.”

“Hmm…”

Mijn openingszin is gemeend maar bijzonder slecht getimed. Haar antwoord is zuinig en zet me meteen schaakmat.Er is teveel gebeurd en ik ga tekort door de bocht. Wil in twee minuten twintig jaar inhalen. We zijn haar vader op muziekgebied zo schatplichtig dat ik drie etmalen nodig heb om dit te duiden. Gelukkig schiet Gaby’s zus Angela  ons te hulp.

“Jouw verhaal Testament van een Beer helpt me vaak. Je hebt mijn vader zo treffend beschreven.”

GabyMarAngie.jpg

Angela is een paar jaar jonger dan ik en Gaby moet ergens mid dertig zijn. Schat ik. Het zijn twee schoonheden. Hun moeder, Tante Hennie, was de mooiste vrouw die ik kende. Een soort Marilyn Monroe meets Romy Schneider. En ze rook lekker. Zij was getrouwd met Raymond, de broer van mijn moeder. Hij was zo donker getint dat hij Beer werd genoemd. Ome Beer dus. Ome Beer leerde ons gitaar spelen, roken (Marlboro’s en niets anders), kleden (de norm was het colbertje van Bob Dylan, op de LP Empire Burlesque) en whiskey drinken (Jim Beam, zoals Clapton doet op de voorkant van de LP No Reason To Cry).

Op de foto. Met Gaby en Angela. Ik houd ze goed vast. Zo krampachtig hard zoals ik vroeger mijn geluksteen bij me droeg. Bang om het kwijt te raken.

 

 

Deel 5 – Lijn 48

In sommige families heet hij Ome Aad. Of Ome Dik. Bij ons heet hij Ome Leo. Zo’n oom die je erbij moet hebben. Om de boel open te gooien. Met baardloze verhalen die een plek verdienen in de annalen van jouw familie.

Iedere verjaardag kwam-ie voorbij.

Uit voorpret frunnikte Tante Klazien wat aan haar broek. Net als wij kende zij de verhalen haast woordelijk. Haar lippen bewogen synchroon met de verhalen van Ome Leo mee. Zoals een moeder het spannende relaas van haar kind volgt.

Ome Leo bestelde, vaste prik, een colaatje met wat erin. En nog een. En nog een. En dan kwamen de verhalen. Van buslijn achtenveertig. Ze werden ingeleid door Ome Leo zelf die denkbeeldig zijn plat gelegen stuur vastpakte om een bocht aan te snijden. Dat wist je: daar komen de busverhalen.

Een slechthorende passagier vermoedde dat zijn gehoorapparaatje niet werkte. Hij kon onmogelijk weten dat de RET-collega’s slechts fluisterden. Op het moment dat de arme man de volumeknop van zijn gehoorapparaat voluit had gezet, vroeg Ome Leo hem loeihard:

EN HENK, HEBBIE FEYENOORD-ADO NOG GEZIEN?!!?

Ik weet tot op de dag van vandaag niet waar ik harder om moest lachen: om de anekdote zelf of om de manier waarop Ome Leo zijn verhaal vertelde. Proestend, gierend, schreeuwend.

Met dicht geknepen ogen.

Lijn48.jpg

Soms had ik mazzel. En had hij dienst als ik uit school ging. Ik mocht dan altijd wat langer bij zijn cabine blijven staan. Geen enkel vriendje uit de klas kon zeggen dat zijn oom buschauffeur was.

Ik wel.

 

Deel 6 – Héros

“Mar, je was mijn held man.”

Hij houdt me nog steviger vast. Zijn woeste baard prikt in mijn wang.

“Godverdomme, ik kan het niet geloven. Mijn grote neef. Mijn held. Kom hier!”

Daniël, gewezen Judo kampioen, is enerzijds veel te sterk maar anderzijds heb ik helemaal geen zin om me weg te drukken. Waarom zou ik eigenlijk? Ik heb genoeg rode wijn op om de hele wereld aan te kunnen en hoe vaak wordt een mens held genoemd? Door je neef die je tot vanavond je neeffie noemde.

Daniël zegt zijn moeder te missen.

We hebben geen schijn van kans en weten: onze bekers moeten leeg. Kopje onder.

Je valt en je verweert je niet, zong de zanger.

MarenDaniel.jpg

 

Deel 7 – Een Echte Hendriks (Walk Like A Man)

Ik moest en zou haar ophalen. Mijn oudste tante die geen oudste tante genoemd wil worden. In oktober werd ze tachtig. Mijn peettante.

Ik heb een pesthekel aan Hoogvliet. En aan Spijkenisse. Ik kan er niets aan doen maar in grauwheid doet het niet veel onder voor Delfzijl. Daar heb ik een half jaar gewerkt. Delfzijl doe je je ergste vijand nog niet aan. De wereld is een pannenkoek en na Delfzijl pleur je er vanaf.

En nu sta ik vast. Echt muurvast. Op de Aveling in Rotterdam-Hoogvliet. Een ongeluk in de Botlektunnel en hopla, de hele teringbende staat vast. En ik moet nog genoeg doen. Ik had mijn speech mee moeten nemen. Hardop oefenen, die moeilijke passages waarin je niet mag stilvallen. Dan gaat het om het metrum. Maar je speech ligt thuis. Lul die je d’r bent.

“Met mevrouw Bakker.”

“Hallo Tante Johanna met Marco. Zit u al lekker aan de sherry in de tuin?”

“Hallo jongen. Waar sta je? Wat vreselijk voor je. Die rot file.”

Een anderhalf uur later zit ze naast me in de auto. Ze is nerveus, zegt ze. Alsof ze zelf vijftig jaar is getrouwd. Zegt ze. Ze praat aan één stuk door. En ze heeft een Mars voor me meegenomen. En paaseitjes. Voor de meiden. Ze praat over Ome Sjaak. De man van de zee. Van de oorlogsverhalen. In Nederlands-Indië. En het bombardement van Rotterdam. Ome Sjaak zat op het toilet toen zijn halve familie omkwam. Het is allemaal zo moeilijk hè, zo antwoordde hij niet kort voor zijn dood, toen ik de moed had eindelijk eens dóór te vragen. Ome Sjaak leek op Ome Joop uit de Dik Voormekaarshow. Niet alleen qua uiterlijk, maar ook qua stuursheid. Die van de verticale wenkbrauwen ja.

Tante Johanna is een mooie vrouw. Van tachtig. We lopen nu over de parkeerplaats van het flat waar mijn ouders wonen. Ze loopt aan mijn arm. Walk Like A Man. Dit moest Bruce bedoeld hebben.

Een echte Hendriks.

Zo worden wij graag genoemd.

https://youtu.be/mrDTTW6lqZQ

 

Deel 8 – Hier Encore

We hebben afgesproken in pak te gaan. Op chique. Want hé. Charles Aznavour. In Parijs. Zoiets doe je niet in spijkerbroek. Nee nee. Jasje dasje.

En hij loopt voorop, ome André. Aan zijn arm zijn zus, mijn moeder. Hij wijst over de Seine. Jo wordt aan weerszijden omarmd door Anita en Liliane. We zoeken een kroeg. Vooral een kroeg. En snel.

’s Avonds, in het Palais des Congrès, worden we weggeblazen door een drieënzeventig jarige artiest die onmogelijk kan weten dat hij als bloed door onze Franse familie loopt. Avond aan avond werden zijn LP’s gedraaid. Oma Bermonville maakte soep. Haar huis aan de Spangense Kade rook naar knolselderij. Er werd gedanst. Op Et Pourtant. Désormais. Mes Emmerdes. The Old Fashioned Way. Als er te wild werd gedanst op Emmenez-Moi, versprong de naald van de pick-up. Maakte niks uit want oma werd nooit boos. Aan het eind van de avond werd het zwaartepunt opgezocht. Tranen bij Ome André. Dansend met zijn zus Lile. De huiskamer stond blauw van de rook. Ik kreeg de schone zakdoek van mijn vader, wikkelde hem om mijn wijsvinger en streek mezelf langs mijn bovenlip in slaap. Net als mijn neven en nichten droeg ik rode sokken. Que C’est Triste Venise. Il Faut Savoir. Tu Te Laisses Aller. Non, Je N’ai Rien Oublié. Hier Encore.

Spangen 1978. Palais des Congrès 1997. Rotterdam-Centrum 2014.

Hier Encore.

https://youtu.be/6l8cIObZL7E

 

Deel 9 – Héros (part deux) 

“Hey Paul, je hebt bretels aan. Je lijkt Jort Kelder wel.” Als ik bij haar logeerde mocht ik altijd een pyramide hagelslag op mijn boterham doen.

“Nee die bretels zijn voor mijn poepdop, voor mijn stoma.” Als hij vroeger dronken was tilde hij graag mensen op en liep hij over auto’s heen.

Voilà een gesprek tussen de zus van mijn moeder en de broer van mijn vader. Beiden op hun eigen manier in gevecht met de vergankelijkheid waarvoor vandaag geen plaats is. Morgen is morgen.

Ik haat morgen.

 

Deel 10 – No Man’s Land

Ik moet ongelofelijk pissen maar wil niets van de avond missen.

Zou zo maar eens het begin van een gedicht kunnen zijn.

Het is echter de weinig poëtische realiteit van de pisbak in Restaurant Rodin aan de Schilderstraat in Rotterdam-Centrum. Afknijpen. Uitschudden. Handen wassen. De spiegel. Op zoek naar jezelf. Alle lijnen lopen kriskras door elkaar. Niets klopt, toch past alles. Fransoos in Holland, Nederlander in Frankrijk. De familiewortels wachten op je. Op meer. Doop ze. Ga ten onder. Nu.

De trap op. Gelach. Geproost. Geposeer. Foto hier. Daar. Nog meer geproost. Ik heb geen gesprekspartner en bekijk vijftig jaar familiehistorie. In het geniep. Als een paparazzi fotograaf. Ik word meegezogen in de trechter van vroeger. Toen de limonade anders smaakte. En niet dik maakte. En sigaretten in longdrinkglazen op tafel stonden. Iedereen rookte omdat roken in die jaren zeventig nog niet ongezond was. In de plakjes leverworst staken prikkertjes met Nederlandse vlaggetjes. Er waren Amsterdamse uitjes die ik weigerde te eten toen ik van mijn moeder begreep dat Amsterdamse uitjes uit Amsterdam kwamen. Dat principe was even slikken, want ik vond die krengen maar wat lekker. Iedereen lachte toen op verjaardagen. Feyenoord werd nog wel eens kampioen. En Sparta won vaak van Ajax. Er waren nog geen files. Iedereen was gezond. Alleen oude mensen stierven. Omdat ze oud waren.

Er wordt een foto gemaakt van mijn ouders. Met Tante Ineke. En kleine Sjaak. Want die waren vijftig jaar geleden de bruidskinderen.

De toekomst wordt almaar vager.

Ze zijn met teveel.

Trouwfoto.jpg

 

Deel 11 – Het Bierglas

Op zaterdagavond 14 maart 1992 verliest Feyenoord met 0-1 van MVV door een goal van Roberto Lanckhor. Het is de eerste soort van officiële date van Anita en mij. Een goede week eerder, 5 maart, bezochten we een concert van Little Village. Noch de stem van John Hiatt, noch de gitaar van Ry Cooder konden haar verleiden tot een kus. Ik zelf al helemaal niet. Ze speelde niet hard to get. Ze was hard to get. Goddomme, dat had ik weer.

We zitten nu in de overvolle huiskamer van Tante Ivonne en Ome Jan. Een goede twintig jaar eerder leerde ik hier, in deze kamer, appelsap drinken. En ik speelde met de speelgoedparkeergarage van Ed die toen nog Edward heette.  Het is nu 1992. Feyenoord heeft verloren van MVV en ik heb een vriendin die niet mijn vriendin is omdat ze niet wil zoenen.  Alleen de whiskey van Ome Jan kan de avond nog redden.

“Kunt u zich die avond nog herinneren?”

“Ja natuurlijk jongen.”

“En dat bierglas dat u me die avond gaf? Van Benfica-Feyenoord? Uit 1963.”

“Ja ook dat ja.”

“Niemand mag er uit drinken, weet u dat? Het staat als een relikwie in onze buffetkast. Een museumstuk. Dat u zo’n glas aan mij gaf toen…onvoorstelbaar…”

Familie jongen. Jullie voelen als familie.”

Ome Jan vecht tegen de tranen en draait zijn hoofd langzaam maar resoluut weg. Het verleden komt als een peloton wielrenners op hem afgereden en Ome Jan staat met zijn voeten vast in het beton van de finishlijn.

Ome Jan is Rotterdam. Rotterdam-Zuid welteverstaan. Het enige stadsdeel dat ertoe doet.

Bierglaseffect1.jpg

 

Deel 12 – Héros (part trois)

De tranen biggelen nog altijd over zijn wangen. Van het lachen. En hij lacht aanstekelijk.

Op de film zijn we een jaar of dertien, veertien en we beklimmen de Van Brienenoordbrug. We doen alsof het de Alpe-d’Huez is. We dansen naar boven. Kijk maar eens. We doen onze helden na. Bernard Hinault en Joop Zoetemelk. Mijn vader filmt ons. Na het kopgroepje, dat buiten Erik en mij bestond uit Jos en Wilco, komt er even niets. Dan komt Patrick. Eenzaam zwoegend en moeizaam zoekend naar het juiste verzet.

Hij kan er nog altijd smakelijk om lachen. Als we elkaar zien komt ons gedeelde wielerverleden altijd voorbij. Altijd.

Er is werkelijk niets aan hem dat niet deugt. Dat maakt Patrick tot held. De meest bescheiden die je je kan voorstellen.

 

Deel 13 –Starsky and Hutch

De kamer van Appie. Eigenlijk Albert. Eigenlijk Ome Albert. Maar iedereen zegt Appie. Wij ook. De neven en nichten. Want hij is nog te jong voor oom maar te oud voor neef. Hij trekt veel op met mijn broer die ook te oud is om, samen met ons, op Appie’s bed te spelen. Op de Spangense Kade.

We kijken TV. Soms hapert het beeld. Dan geven we een ram op de televisie. Dat vindt Oma Bermonville toch niet erg. Want die vindt niets erg. Soms slaan we expres hard omdat de slapende poes Pruimus zich dan de tering schrikt. Da’s lachen.

We kijken Starsky and Hutch. We moeten goed opletten want hierna spelen we de aflevering na. Erik en ik in de hoofdrol. Uiteraard.

Appie’s vest  hangt aan de kastwand. Aan een knaapje. Hij gaat dadelijk naar een disco. Gaat-ie vast meisjes zoenen. En biertjes drinken. Hij heeft een echt Starsky vest. Ik ben ziekelijk jaloers want ik wil ook zo’n vest. Ik wil graag held zijn, en daarvoor heb je zo’n vest nodig.

Maar ik heb geen Starsky vest. Ik heb een eigele trui. Met een afbeelding van een gymschoen erop.

starskyhutchseries 

Deel 14 – Taart in Westmaas

Tante Trudy loopt wat krom gebogen. Maar als dat het enige is. Ze is voor de rest niets veranderd. Helemaal niets. Het verdriet van het gemis weegt haar zwaar.

Bij de uitvaart van Ome Frans kon mijn vader een tijd lang geen woord uitbrengen. Zelfs ex-collega’s herkende hij niet meer. Of wilde hij niet herkennen. Zijn vriend was overleden. Dik veertig jaar liep hij met Ome Frans hun vaste rondje. In de pauze. Hij at vier boterhammen, mijn vader. Uit een boterhamtrommel. Tweeënveertig jaar lang.

Om de zoveel maanden gingen we op visite. Bij Tante Trudy en Ome Frans. In Westmaas. En dat was heel ver. Nog verder dan Puttershoek. Ze hadden een èchte kassa om winkeltje te spelen. In de deurpost hing een trapeze.

Ik liet altijd taart vallen. Echt altijd.

Ik ga eventjes naast Tante Trudy zitten. Ze krijgt het boek Spookrijder overhandigd. Het liefst zou ik nu naar Westmaas rijden om één keer heel hard met Sandra’s trompet in Mariska’s oren te blazen. Dan staat het 1-1.

Nostalgie is een stuk taart dat van je bord afvalt.

 

Deel 15 – Bas

Aftellen. Hij staat altijd rechts van me. Vlak bij de knoppen. In die “alles komt goed” houding. Ogen dicht. Tweede stem. Hopla.

“Every night I have the same reccurring dream.“

En dan die lage E.

Hij had recht gehad op een neef als Ronald. Dan had-ie nu nog geleefd, Willy Deville. Zeker weten.

BasRonald.jpg

 

Deel 16 – De Schijtende Prins Claus

Die mop, een van de tientallen -misschien wel honderden- moppen die Tante Ineke op verjaardagen tapte, was de beste. Omdat-ie het langste duurde. Mijn Tante Ien kon hem heerlijk rekken. Je kende de clou al, maar toch voelde je de spanning. En da’s knap. Tante Ien was die dagen eigenlijk al een soort Karin Bloemen, maar dan wèl leuk.

Heel de huiskamer hing aan haar lippen.

Tergend lang duurde de mop. Van een spin. De spin die een spindraad maakte. En een dromende Prins Claus die, als spin in de mop, het allerlaatste draadje eruit moest persen en in de grand finale bruut wakker werd gemaakt door een klap in zijn smoel van Beatrix:

“Jezus Claus! Zit je nou weer in je nest te schijten?”

Het gelach was drie etages lager en hoger te horen. Je lachte die dagen zo hard dat je er pijn in je kop van kreeg. Tante Ien was altijd vrolijk. Iedereen was vrolijk.

Ze zit schuin naast me. Het liefst zou ik nu met mijn trouwring tegen mijn glas willen tikken om stilte te vragen. Ik zou Tante Ineke willen vragen nog één keer die mop te vertellen. For old times sake.

Wij moeten weer lachen totdat we hoofdpijn krijgen. Want dat verdienen wij.

 

Deel 17 – De Bruine Stropdas

Pa blijft heel de avond dichtbij Ome René. Ooit droegen zij op een verjaardag dezelfde bruine stropdas. Het is Je Reviens Chez Nous.

Avant, après et pendant la lettre.

https://youtu.be/zGCmM3m-o68

 

Deel 18 – Les Jours Heureux (herinneringen in dronkenschap)

 

Do You Remember?

Toen Rodin niet langer nadacht

En jij over tieten

en over een Starsky-en- Hutch- vest

droomde

Scheet Prins Claus

In zijn broek

Tijdens Benfica-Feyenoord

gebeurde dat.

En Charly zong

Hier Encore

Als een echte Hendriks

liep je

toen je

je gebak liet vallen

Rook je

De geur

van

Knoselderij

Maar je zag niets,

niets!

Nu zijn je ogen doorlopen

Van je eigen bloed

en tranen

 

Deel 18 – Les Jours Heureux (het recept)

Knolselderij. Dat zijn je familiewortels. Dompel ze in de rode wijn. En dan laten trekken. Lang. Echt lang. Een mensenleven lang. Pak er soms een wortel uit. En dan niet sabbelen. Of een beetje knagen. Nee. Zuigen moet je. Eigenlijk uitzuigen. Tot de laatste druppel wijn uit de wortel is getrokken. Stop de wortel gewoon weer terug in het vat wijn. En herhaal dit. Tot je hoofdpijn krijgt. Van het lachen. Tot je niet meer kunt.

 

https://youtu.be/6FaGmC1I4yk

 

 

 

-