Toen ik dertien was, was hij veertien. Hij was blijven zitten. Met Didier, een kakker met geniepige ogen en dito humor.

Hij had lang blond haar, Peter. Zijn spijkerjack was voorzien van opgenaaide stiksels van Heavy Metal bands. Saxon. Judas Priest. Kiss. En zijn favoriete band: Iron Maiden.

Peter rookte shag. Ik was snel overstag. De combinatie van dat blonde haar, Heavy Metal muziek en shag roken deed het hem.

In vrijwel niets leken wij op elkaar. Toen niet, nu niet.

Toen ik op achtjarige leeftijd Darkness on the Edge of Town van Springsteen had gehoord, zei ik Pat Travers en Status Quo voorgoed vaarwel. Roken deed ik ook niet. Ik was een sportman. Een niet onverdienstelijke rechtshalf en ik deed toen al met verve wielrenners na. Bovendien had ik geen blond haar.

De bedachtzame Peter met het hart op de goede plaats. De extroverte ik met het hart op de tong. Zijn uitspraken waren op feiten gebaseerd. Ik was, ook toen al, vooral de buikspreekpop van mijn eigen gevoel.

Op vijftienjarige leeftijd verschafte zowel mijn wielerverslaving als hun huis aan de Blaaksedijk (eigenlijk in Blaaksedijk want Blaaksedijk is de naam van dit buurtschap) een perfect alibi voor mijn nieuwe passie: shag roken. Op doordeweekse dagen trok ik mijn katoenen Kwantum wielershirt en mijn stoute wielerschoentjes aan en maakte ik mijn ouders, deels naar waarheid, wijs dat ik ging wielrennen. Doel: klimmen in de Heinenoordtunnel. Ja ja.

Aan de andere kant van de Heinenoordtunnel, linksaf richting Puttershoek, lag Blaaksedijk.

In de achtertuin rookten ze shag. De hele familie. Ze rookten op zo’n manier alsof het niet ongezond leek. Ik ging steeds meer twijfelen aan de waarschuwende woorden van mijn ouders. Peter blies de rook door zijn neus uit. Of door zijn O-vormige mond in kringetjes. Als een indiaan. Dat wilde ik ook kunnen. Klukkluk meets Jan Raas.

Zijn moeder bracht frisdrank voor mij, want de rokende sportman dronk niet als hij fietste. Hij had toen al van die halfzachte principes waar een beetje katholiek zijn hele leven mee weg hoopt te komen.

Peter en zijn broer Erik dronken bier uit een flesje. Hun vader Bram ook. Vanuit de schuur, waar hij hemelvervloekt hete kaassoufflés frituurde waar je even later je bek aan zou verbranden, begroette hij me steevast met “zo Stokbroodvreter, ben je er weer?”. ‘Stokbroodvreter’ wilde hij ook nog wel eens afwisselen met ‘die gekke Fransoos’. Bram was niet de man van de variatie.

Op de weg terug trachtte ik met open gesperde smoel de tabakslucht uit mijn verhemelte te fietsen. De insecten die ‘en roulant’ mijn keelgat invlogen, nam ik op de koop toe. Zolang de jonge spookrijdende topsporter maar niet door zijn ouders ontmaskerd werd.

Tijdens het jaarlijkse dorpsfeest deelden we de afgelebberde meisjes uit Blaaksedijk die ik zondags nadien als grootstedelijke macho huilend achterliet.

We haalden ons VWO diploma in 1988. Nederland werd Europees kampioen. Op een examenfeest in de tuin van Peter speelde ik op gitaar de ene na de andere klassieker. Toen een vriend na mijn succesvolle optreden één liedje wilde spelen, opende Bram het raam en schreeuwde “Hey, is het nou godverdomme afgelopen?!!”. Bram had duidelijk verstand van muziek, maar verborg dit talent verder kundig.

Peter ging studeren in Breda, ik bleef in Rotterdam achter.

We gingen samen op zomervakantie. We reden in Peet’s feloranje Simca Chrysler, kenteken DP-13-GS, door Peter onvergetelijk omgedoopt tot De Peter-Dertien-Groot Staatsman. Zijn muziek verhardde naar bands als Slayer, Megadeth en Anthrax. Ik ging me zorgen maken.

In 1996 bracht een onverwachte speling van het muzikale lot ons nog nader bij elkaar. Het album The Ghost of Tom Joad van Springsteen zou onze vriendschap bezegelen. Tot dan deed Peter mijn muziek af als huilmuziek. Zelfs de snoeiharde nummers van Lou Reed en Neil Young waren nog te soft voor hem. Kortom: mijn verwachtingen waren laaggespannen toen het akoestische The Ghost of Tom Joad uitkwam. Maar tot mijn verbazing genoot hij ervan, zij het alleen van het titelnummer. Hij kon het zelf ook niet verklaren maar het nummer had iets. De rest van het album bleef uiteraard huilmuziek.

Een jaar later, in 1997, kwamen Peter en zijn levensgezellin Fleur op visite. Op schoot zat de eenjarige Fabienne. Als ze lachte had ze valkuiltjes in haar wangen waar haar vader zijn hele leven lang in zou blijven trappen. Een voor zijn doen overenthousiaste Peter had muzikaal nieuws. Zijn geliefde band Rage Against the Machine had The Ghost of Tom Joad opgenomen. In dronken toestand willen dit soort religieus beladen toevalligheden me nog al eens naar de keel vliegen. Zijn en mijn held kwamen bijeen. Voor mij een bevestiging, voor hem een verrassing. Ik hoorde altijd al punk in Springsteen, hij hoorde vooral huilmuziek. Ook Peet was geen man van de variatie.

Een maand vóór Estelle’s eerste verjaardag (een volle maand na de millenniumwisseling mag ook), bevonden we ons in Ahoy’ Rotterdam. Op aandringen van Peet bezochten we een Rage concert. Tijdens The Ghost of Tom Joad vlogen jassen, petten en plastic bekers bier door de lucht. Ik staarde ademloos naar gitarist casu quo tovenaar Tom Morello. Na tachtig minuten was het concert al weer over. Dan komt Springsteen pas een beetje op stoom, liet ik Peter weten.

In 2005 beleefden we de geboorte van de tweeling Ole en Nina. Fabienne en Estelle speelden met ze alsof het poppen waren. Het zouden de peetkinderen van Anita en mij worden. Uit Peter’s mond klonk het verzoek als een dienstmededeling, maar de stokbroodvreter ervoer dit als zo’n grote eer dat hij vond dat dit luister bij moest worden gezet met een krankzinnige hoeveelheid wijn. De avond eindigde voor hem dan ook met het hoofd verticaal in de toiletpot.

Tegen wil en dank was met Ole een kleine Feyenoorder geboren. Als opgroeiend jochie in Breda was zijn voetballeven een hel. Al zijn vriendjes waren voor NAC, PSV of, nog erger, Ajax. “Waarom zijn wij ook al weer voor Feyenoord, pap?”, vroeg hij zijn vader regelmatig. Zijn zusje Nina was, als hockeyend meisje, gevrijwaard van deze weekendse kwelling.

Spreken voor een gezelschap kan-ie, als leraar aardrijkskunde. Hij is een rustige leraar die een natuurlijk gezag uitstraalt. Zijn gortdroge intelligente humor is onweerstaanbaar. Maar spreken met je dode vader naast je, da’s andere koek. Hij zei het net zelf. Hij belooft zijn best te doen.

Gisteravond had ik hem nog ‘de-grote-teen-tip’ gegeven. Wees je, tijdens moeilijke passages in je speech, bewust van je grote tenen en druk deze hard naar beneden. ’t Helpt, echt. We staarden naar het levenloze lichaam van Bram en glimlachten om de tekst bij de tekening van kleindochter Nina (“Opa, ik hoop je binnenkort te zien in de hemel’). Ole had een voetballende opa getekend. Op het scorebord stond het maar liefst 4-0 voor Eksjzelsjior.

“Sterkte morgen, maat.” Ik omhelsde hem en daarna zijn moeder Tiny.

“Tot morgen stokbroodvreter”, zei  ze. Uit eerbied voor Bram.

De familie is niet de familie van de grote emoties. Volgens Peet. Geen Ik hou van jous in Blaaksedijk. Bekende kost is dit. Voor oorlogskinderen komen emoties even ongemakkelijk over als een bezoek van Jehovagetuigen. Zolang ze buitendeurs blijven is de kust veilig.

Gelukkig brengt de humor redding, zoals zo vaak.

“Met oud-Kralinger Bram is ook een fervent Excelsiorsupporter heengegaan”, spreekt Peet. “Excelsior heeft dit direct gevoeld want daarmee is het bezoekersaantal gehalveerd.” Ik proest het uit en moet moeite doen om niet nog harder te lachen. Het doet tevens de tranen in mijn ogen wellen. Hardop lachen is broodnodig nadat Bram’s droevige verleden, en daarmee de geschiedenis van onze stad, door Peet is beschreven. Geboren Valentijnsdag 1940, drie maanden later het bombardement en de vlucht naar Arnhem. Of all places.

“Ma, wat ben je sterk. Jij gaat dit gewoon redden”, spreekt Peet direct tot zijn moeder. Look for me Mom I’ll be there. Bruce schreef het met voorbedachten rade. Sinds Tom Morello in de E-Street Band speelt voelt het alsof ik met Peet in ondertrouw ben.

Daar staat mijn vriend.

Hij gaat afsluiten.

De humor verdwijnt, de vloer verdwijnt, zijn grote teen verdwijnt. Als de woorden voorzichtig beginnen te struikelen weet je dat de speech de onvermijdelijke afgrond induikt.

Hij slikt. Hij stamelt. Hij huilt. Voor het eerst in tweeëndertig jaar zie ik hem huilen. Hij dankt zijn vader voor zijn eerlijkheid, zijn oprechtheid, zijn humor. Ik zie dat zijn broer Erik naast hem is gaan staan. Met diens zoontjes Tommy en Lucca. En Ole die zijn huilende vader niet langer kan verdragen.

Ook ik breek in een miljoen scherven.

“Natuurlijk wordt alom gestreden

en zwijgt voor velen de muziek,

Heb je als Feyenoorder genoeg  geleden

Maar een vriend zien huilen kan ik niet.“

Thuis aangekomen ben ik vastbesloten te wachten op de geest van Tom Joad. Tot dat moment draai ik Voir Un Ami Pleurer van Jacques Brel:

Huilmuziek van een Stokbroodvreter.

 

Voor Peter

 

https://youtu.be/z_JJRN_GFd4

 

-