Roomie 1 – Vinod

Precies op het moment dat ik het bedlampje uitdeed, klonk een beestachtig gegrom in het bed naast mij.

Ik deed het lampje weer aan en keek Vinod verbaasd aan.

‘What?’, vroeg hij me enigszins geïrriteerd.

‘No nothing’, antwoordde ik vertwijfeld en deed het bedlampje weer uit. De lichtschakelaar leek een afstandsbediening voor zijn snurkmechanisme, want wederom weerklonk een woeste leeuwenbrul uit de keel van Vinod op het moment dat ik het licht had uitgedaan.

Ik lag op mijn rug en staarde naar het plafond. Vinods vrouw had mij al gewaarschuwd toen zij hoorde dat haar echtgenoot en ik de kamer zouden delen in Zuid-Frankrijk. Ik besloot mijn oordopjes in te doen en koos voor de Jazz-afspeellijst met muziek van Miles Davis, Sonny Rollins en Duke Ellington. Het hielp niet, Vinods gesnurk was sterker en nóg onsamenhangender dan de gefraseerde jazz van Theolonius Monk.

De milde Americanamuziek van J.W. Roy hielp ook niet. Ik probeerde een patroon, een ritme, een schema, te ontdekken in Vinods snurken maar zijn uithalen waren cryptisch qua structuur en incoherent qua volume. Er zat geen enkele lijn in. Dan kwam er een snurk vanuit zijn middenrif, dan weer ontsproot een zorgwekkende kreet aan zijn huig die halverwege het strottenhoofd bleef hangen alsof hij het loodje ging leggen.

Ik kwam uiteindelijk uit bij Paradise City van Guns ‘n’ Roses, Riff Raff van AC/DC en Ace of Spades van Mötörhead, ik dreunde mijn nest uit, maar er was geen muziek op gewassen tegen de onverstoorbaar snurkende Vinod die die nacht had gespeeld met zijn leven omdat ik bij het ochtendkrieken klaar stond met mijn hoofdkussen vlak boven zijn opengesperde mond.

 

Roomie 2 – Mark

Nadat ik me vloekend en tierend en met een bonkende koppijn had gemeld bij het ontbijt, hadden Lars en Denise het probleem van Roomie 1 adequaat opgelost. Vinod werd voor straf verwezen naar de aircoloze kamer 127 op de eerste etage. De volgende dag zou het immers koers zijn op de Mont Ventoux – Vinod zou wegens trainingsgebrek sowieso niet meefietsen en ik kon mij niet weer een slapeloze nacht permitteren.

Mijn nieuwe roomie was Mark, mijn fietsmaat die met de camper van zijn ouders naar de Vaucluse was gereisd.

‘Hey Spookrijdert, ik doe de airco aan, is dat goed?’, vroeg Mark die vroeger dan ik naar bed ging.

‘Ja tuurlijk’, antwoordde ik in al mijn naïviteit. Mijn hart was gesmolten nadat Mark had gezegd eerder naar huis te zullen gaan omdat zijn vriendin en “de kleine” hem zo misten. En vice versa. Daarna volgden enkele voicemails van “de kleine”. Mark kon mij wegdragen. Een kinderstem bewerkstelligt wereldvrede.

Anders gezegd: Mark verdiende de airco. Hij moest de volgende dag fris en fruitig achter het stuur.

Die avond deed ik me tegoed aan te veel bier gevolgd door te veel rode en witte wijn. Meer dan rozig zocht ik mijn weg naar kamer 106 waar Mark in de foetushouding met een voldane glimlach lag te dromen van een spoedig weerzien met zijn vriendin. De kamer had in eerste instantie aangenaam koel aangevoeld na de subtropische dag die we vandaag hadden beleefd.

Eenmaal in bed voelde ik een ijskoude tocht langs mijn vochtige nek trekken en toen de stilte eenmaal vat op me kreeg, bleek ook Mark een snurker. Niet zo zwaar als Vinod, dat was per goddelijk decreet onmogelijk, maar toch geprononceerd genoeg om mij uit de slaap te houden.

Dodelijk vermoeid en ijskoud werd ik die ochtend wakker met een frisse Mark naast mijn bed.

‘Ah heerlijk man, lekker weer terug naar m’n meissie en die kleine.….’

‘Doet ze de groeten Captain Iglo’, mopperde ik terwijl ik de een pingpongbal, de voorbode van een verkoudheid, in mijn gortdroge keel wegslikte.

Mijn gesmolten hart was in één nacht bevroren.

 

Roomie 3 – Thomas

‘Mar… is Thomas misschien iets voor je?’, had Lars me voorzichtig gevraagd met de lijst namen van Groep 2 in zijn hand. Hij beet op zijn nagels, keek me niet aan en liep het buitenterras op.

Het volgende moment stond Thomas bij mijn ontbijttafel.

‘Mogge Marco, ik ben jouw slapie heb ik begrepen van Lars?’

Als mijn fietsvrienden mij bij mijn echte naam noem, ben ik op mijn hoede. Word ik Spookrijder genoemd, dan kan ik altijd humor als troefkaart uitspelen.

‘Snurk je?’, vroeg ik hem nors.

‘Wat?’

‘Of je snurkt. Je weet wel. Snurken.’

‘Nee ja… of weet ik veel… grappenmaker…’

Thomas grinnikte.

‘En slaap je met airco?’

Om mijn verkoudheid kracht bij te zetten liet ik een droge hoest uit mijn keel rollen. Thomas zag dat het mij ernst was.

‘Ja gewoon…’, zei hij in het Brabants, het boterzachte dialect dat altijd vergeving impliceert.

Ook die avond ging ik weer later naar bed dan mijn kamergenoot, omdat ook deze Avondetappe weer een even volwassen als langdurige naborrel verdiende. Met angst en beven waggelde ik over het binnenterrein van het hotel naar kamer 106. Vlak voor de houten voorportaal deuren bleef ik staan. Ik hield mijn adem in en draaide mijn linkeroor in de richting van de kamer. Ik hoorde niets. Voorzichtig opende ik de tweede rij deuren.

De airco stond in een aangename stand en de snurkloze Thomas sliep met een vredige glimlach op zijn gelaat.

Het was voor de eerste keer in mijn leven dat ik een slapende man wilde kussen.

 

 

-