‘Wat doe je voor werk?’

Tussen de man met het zilvergrijze haar en mij bevond zich een lege stoel waarop twee lege bekertjes koffie rustten. Alsof het een eigen wil had krulde een pluk van mijn gebruikte servet uit de kartonnen verpakking waarin mijn zogenaamd-verse sandwiches hadden gezeten. We zaten op de voorste rij en maakten ons klaar voor de vlucht van Rotterdam naar Montpellier.

‘Da’s een goeie’, antwoordde ik cryptisch.

De man met het zilvergrijze haar had zijn lange benen over elkaar gevouwen. Hij hoorde bij onze fietsgroep, zo had ik begrepen toen hij bij het boarden door een fietsvriend werd begroet. De fietsvriend zei blij voor hem te zijn dat ie op deze rij tenminste zijn lange poten kwijt kon. Het viel me op dat kleine mensen nooit ten prooi vallen aan dergelijke grappen. Zo wordt de kleinste van de groep nooit gevraagd of ie een kussentje nodig heeft om uit het raam te kunnen kijken.

‘Hoezo “da’s een goeie”? Geen werk?’, had de man met het zilvergrijze haar vriendelijk gevraagd. Hij verlegde zijn zit in de hoop op een lang en uitgebreid antwoord. Er was geen spoortje sarcasme te ontdekken in zijn twee wedervragen.

Ik vertelde hem over mijn echte werk, maar hield het bij de hoofdlijnen. De niche die wij ooit in de metaalhandel hebben gevonden is zo nauw dat enkele volzinnen volstaan om onze bedrijfsactiviteiten uit te leggen. Ik doe niet aan businesstargets en ik weiger te sparren met mijn accountant. Het liefst sla ik die wijsneuzen knock-out, al was het maar uit jaloezie over hun kennis en kunde.

Daarna sprak ik over mijn schrijfwerk dat ik meestentijds combineer met fietsen en vice versa. Ik sprak over Alpe d’HuZes, over mijn laatste bezoek in Bombay aan enkele ziekenhuizen en opvangtehuizen en tenslotte over mijn ambassadeurschap van de Rotterdam Fund Racers.

Het vliegtuig landde, we bedankten elkaar voor het aangename gesprek. De man met het zilvergrijze haar dook het toilet in, mijn bagage kwam als laatste van de band.

Ik wist nog altijd zijn naam niet.

De dag daarop wenkte de man met het zilvergrijze haar naar mij. Ik wilde juist aan de Avondetappe beginnen waarin Joop centraal stond. Maandenlange voorbereidingen waren voorafgegaan aan deze avond die zich qua geladenheid kon meten met mijn gesprek van donderdag 18 mei 2017 toen ik die andere halfgod Willem van Hanegem had mogen ontmoeten. Feyenoord was vier dagen daarvoor kampioen geworden en ik boerde nog altijd bier.

Ik had die middag een voorgesprek met Joop gehad. Zo ongeveer alles kwam ter sprake, behalve het fietsen. De tijd vervaagde, de wereld kleurde in pasteltinten, het kutkeffertje van de hoteleigenaar lag een hotelkussen te bevruchten, Yolande en Denise rookten een sigaretje onder een parasol.

Ik werd die middag verliefd op Joop.

‘Ik ben zó onder de indruk van dit evenement, van jullie passie, bevlogenheid, oprechtheid en  Rotterdamse directheid…. ik wil graag een gebaar maken. Kondig vanavond maar aan dat ik 500 euro doneer voor jullie stichting voor iedere renner die drie keer de top van de Mont Ventoux weet te behalen.’

De man met het zilvergrijze haar had gegrinnikt – hij had de Spookrijder het zwijgen opgelegd. Een prestatie van formaat. We omhelsden elkaar.

‘Maar ik wel anoniem blijven. Het gaat niet om mij. Het gaat om jullie actie.’

Dat kwam goed uit, want ik wist nog altijd zijn naam niet.

In de Avondetappe van de dag erop riep ik de bestuursleden van de Rotterdam Fund Racers naar voren. Dertien wielrenners mochten zich Cinglé du Ventoux noemen, vrij vertaald Malloot van de Ventoux. Dit betekende 6.500 euro voor de Stichting namens de man met het zilvergrijze haar. Ik kon niet wachten om dit publiekelijk te maken.

Maar vlak voor de aanvang van het avondprogramma had hij me wederom geroepen. Hij bleek zó onder de indruk van de ambiance en van de vastberadenheid van iedere deelnemer om de top van de Mont Ventoux te halen dat hij had besloten om het bedrag naar boven af te ronden op 10.000 euro. Of mijnheer de Spookrijdert dit effe mee kon nemen in zijn babbeltje, zo lachte hij.

Voorzitter Ruud Maaskant nam het woord, bedankte de man met het zilvergrijze haar en wist eraan toe te voegen dat ook andere deelnemers zich hadden gemeld om een duit in het zakje te doen. Het werd tijd om deze zo spontaan opgezette liefdadigheidsactie, die ik doorstond zonder in janken uit te barsten, af te sluiten:

‘Lieve mensen… natuurlijk omarmen wij dit soort spontane acties zeer. Het komt voort uit ons rotsvaste vertrouwen en onze ondubbelzinnige vastberadenheid om kanker te verslaan… Wij hebben alleen een probleem met de wens van deze gulle gever om anoniem te blijven. Deze gulle gever is namelijk een held en een held behoort een naam en een kop te hebben. Hij verdient bewieroking en het beste stukje vlees van de barbecue. Toch dient de Stichting Rotterdam Fund Racers zijn wens anoniem te blijven te respecteren. Om die reden stel ik een staande ovatie voor. Hij die blijft zitten is onze anonieme held.’

Zoals vermoed bleef de man met het zilvergrijze haar als enige netjes zitten.

 

 

-