Met een van pijn en verdriet vertrokken gezicht zie ik hem voorbij komen in zijn rolstoel. Zijn oudste zoon Rob duwt hem moeizaam voort in het natte gras op de begraafplaats. Ome Piet. De laatst levende der oude Spermonen. Hij heeft zojuist zijn jongste broer Ton begraven, gestorven aan die ene ziekte die ons allemaal lijkt te moeten treffen. Nooit ziek geweest. Nog lekker genieten op vakantie met de caravan. En dan ineens terminaal.

De familie Spermon, 1957

De familie Spermon, 1957

Ooit was het een trotse rij broers: Frans, Jan, Henk, Piet, Ton. Boomlange kerels met Oerhollandse namen die het rechtop lopen met de borst vooruit tot een kunst hadden verheven. Mijn vader was de kleinste van het stel, op 1,76 m blijven steken nadat hij als jonge jongen een paar maal op sterven had gelegen. En dan de struise zussen: Marie, Sjaan, Jo, Toos. Kom er nog maar eens om, zulke namen anno 2014. Een echte Bossche, vooroorlogse, katholieke familie met 12 kinderen, waarvan ik er drie nooit heb gekend: Tante Netta, overleden net na de oorlog aan TBC en Wilhelmus en Johanna die amper een jaar oud werden. Ook mijn oma Spermon heb ik overigens nooit gekend. En Opa Spermon stierf al ruim vóór de oorlog.

Ik zag ze vrijwel nooit, mijn ooms en tantes. Tweemaal per jaar zat het huis vol, als Pa of Ma jarig waren. Een herrie van jewelste, want er gold slechts één regel bij de Spermonen: wie het hardst schreeuwt heeft gelijk. Op hoge toon discussiëren was gezelligheid op zijn Spermons. Maar alle verjaardagen werden trouw bezocht, ook al klonk het in mijn jongensoren alsof men doorlopend ruzie met elkaar had.

Er is weinig over van de trotse Spermonen, met hun grote mond en overal een mening over. Er is er nog maar ééntje: Piet Spermon, een schim van zijn vroegere zelf. Samen met zijn vrouw Tante Riet en de vrouw van Ome Ton, de lieve Tante Mart. De rest is weggevallen. Eén voor één.

4 Omes

Ome Henk, mijn vader, Ome Ton en Ome Piet (van Ome Frans heb ik helaas geen foto)

Ik zie het van pijn vertrokken gezicht van Ome Piet nog regelmatig voor me. Het punt is, dat die broers, zeker op latere leeftijd, allemaal als twee druppels water op elkaar zijn gaan lijken. En dus op mijn vader. Ik zie diezelfde blik toen hij ouder werd, die heldere ogen, die rare mengeling van trots, emotie en verdwazing. Ome Piet is niet meer dan een schim van zichzelf. Achter zijn rolstoel aan schuifelt zijn vrouw Tante Riet, broodmager, met een rollator.

Neven en Nichten Spermon, 1957 (7 jaar voor mijn geboorte)

Neven en Nichten Spermon, 1957
(een stuk of 10 neven en nichten, waaronder ikzelf, zijn nog niet geboren)

Zag ik mijn ooms en tantes al zelden, mijn neven en nichten ken ik amper. De jongsten nog wel, die kwamen vroeger nog wel eens mee bij een verjaardag. Naar de ouderen moet ik maar raden. Tijdens de begrafenis blijkt de opkomst aan neven en nichten behoorlijk hoog. In de kerk proberen we uit te vinden wie van wie is. Dat is Wim van Ome Frans. En die met die krullen moet er een van Van Haren zijn, van Tante Jo. En die lange daar met die grote neus, dat moest haast wel een Spermon zijn, maar van wie? Zelfs mijn oudste zus, die naast mij zit in het Hinthamse kerkje, herkent ze niet allemaal. Ik zie ze op dezelfde manier terugkijken, want ook ik ben gezegend met een onmiskenbaar Spermon-hoofd en dito gok.

Van Ome Henk zitten alle kinderen bij elkaar. Die herken ik wel, want Ome Henk was mijn veel te vroeg gestorven peetoom naar wie ik vernoemd ben: Hendrikus. Mijn nicht noemt mij Peter, maar dat vergeef ik haar. Ik zie mijn oom nog bij ons thuis komen – ik was een jaar of veertien denk ik – er was al een long bij hem weggehaald, maar uitzaaiingen zorgden voor pijn in zijn nek. Met “ik begin een ouwe zeikerd te worden” liet hij zien dat zijn lichaam, maar niet zijn humor hem in de steek liet. Die humor mocht hem helaas niet baten.

Een prachtige Latijnse mis met een opvallend jonge priester, die me doet denken aan Frans Bauer, vormt het waardig afscheid van mijn Ome Ton. En de Nederlandse teksten zijn zoals we die vroeger hoorden in de kerk. ‘Door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld.’ Dat door de hele kerk geprevelde mea culpa maakte altijd een grote indruk op mij als kleine jongen, ook al heb ik mij nooit veel van de kerk aangetrokken. Tegenwoordig hoor je weleens een meer vriendelijke versie van de schuldbelijdenis, maar juist dat zware, mysterieuze hoort bij de kerk. Tijdens zo’n begrafenis is dat mysterie juist je troost en heb je geen behoefte aan al die softe nieuwlichterij.

Ome Piet heeft al veel te veel van dit soort missen moeten bijwonen. Hij heeft ze allemaal  zien wegvallen, als één van jongsten. Ook ik ben de jongste uit een gezin met tien kinderen. En ook ik heb al afscheid moeten nemen van een zus en een zwager de afgelopen jaren. Als jongste ben je verwend zegt men. Ik ben niet bepaald familieziek, en misschien wel veel te laks in familiezaken, maar afscheid nemen van iedereen en als laatste overblijven, ik wil er niet aan denken. Het verliezen van mijn zus Jeanne, deze maand 12 jaar geleden, toen zij net als ik nu 50 was, was voor mij de eerste keer dat de dood echt heel dichtbij kwam. Bij de dood van mijn zwager Jan, voor mij ook een soort mentor aan wie ik veel te danken heb, stierf voor mij wederom één van de vanzelfsprekende zekerheden in dit leven.

Op de begraafplaats achter het kerkje in Hintham volgt nog een korte ceremonie. Daarna nemen we één voor één afscheid van de kist. In de miezerende regen buig ik ongemakkelijk mijn hoofd en vouw mijn handen als ik voor de kist sta, terwijl ik de blikken van mijn tante en haar kinderen in mijn rug weet. Op het bidprentje in mijn hand lacht de oom zoals ik gekend heb mij tegemoet. Met dezelfde lach en dezelfde ogen die ik van mijn vader de laatste jaren van zijn langzaam uitdovende leven niet meer heb gezien.

De Brabantse koffietafel werpt licht op de neven- en nichtenkwestie, want vreemd genoeg gaan alle neven en nichten keurig, per oom en tante geordend, aan een tafel zitten. Ik herken een tafel Ome Frans, een tafel Tante Jo, een tafel Ome Henk en wij met twee tafels Ome Jan. Soep, broodjes balkenbrij en koffie. En zoals altijd veel te veel gezelligheid voor zo’n droevig moment. Ik zie Ome Piet niet meer in de drukte. Tante Mart, de kleine, maar sterke vrouw van Ome Ton, wordt door iedereen gecondoleerd. Je zou niet zeggen dat ze de tachtig al ruim gepasseerd is. Als ik aan de beurt ben, verontschuldigt ze zich dat ze niet meer naar mijn bruiloft zijn gekomen eind mei. Ze hebben tot het laatste moment getwijfeld, maar met de zuurstofflessen van Ome Ton zou dat te gecompliceerd zijn geweest vanuit Den Bosch.

Ik slik en als Tante Mart daarna zegt dat ze hoopt ons allemaal nog een keer te zien, realiseer ik me eens te meer, dat net-niet-naaste familie al gauw heel verre familie wordt waarvan je alleen maar afscheid aan het nemen bent. Ook al is het maar een uurtje rijden.

-