Om te begrijpen hoe het komt dat ik zojuist in de shopping mall van Ahmedabad op zoek was naar een shirt, een onderbroek en een paar sokken moeten we even terug in de tijd. Terug naar zaterdagochtend, terug naar het vliegveld van Goa. Daar stond ik te wachten op dat moment dat zich natuurlijk ooit móest aandienen. Ik vlieg al jarenlang van hot naar her, heb van alles meegemaakt ‘on the road’, maar dit dus nog niet. Het was te voorspellen. Dat moment dat het steeds leger wordt bij de bagageband totdat je moederziel alleen achterblijft. Zonder koffer.

‘How many piece Sir’, vroeg de zwetende medewerker van Jet Airways wat geërgerd.

‘One pieces’, antwoordde ik om pesterig solidair te zijn met zijn onwetendheid tussen enkel- en meervoud. Niets koloniaals is mij vreemd in den vreemde.

‘You go to her’, zei hij, wijzend op zijn collega in een smoezelig hokje.

Ik legde de dame van Jet de situatie vriendelijk uit. En geduldig ook. Zeker gezien het tijdstip. Zes uur ’s morgens en nadat ik een idiote reis achter de rug had gehad waarbij ik kennis had gemaakt met een ultra vrolijke hippie uit Trondheim die zoveel neus-, lip-, wang- en voorhoofdringen droeg dat ik het voor volstrekt onmogelijk had geacht dat zo iemand überhaupt door de security check komt. En ik maar zitten te kutten met mijn lederen riem en mijn armband die ik alleen af en aan krijg met hulp van buitenaf.

‘You had powerbank in luggage Sir?’, vroeg de medewerkster die luisterde naar de naam Neha.

‘Yes fuck!’

Ik dacht aan donderdag 19 januari. De reden dat ik op de shopping mall van Ahmedabad op zoek ben naar een shirt, een onderbroek en een paar sokken ligt hem eigenlijk in donderdagmiddag 19 januari. Ik had die dag in het vliegtuig naar Mumbai moeten zitten, maar dat zat ik niet. Ik zat op kantoor te appen met mijn Indiase vriend Vinod om hem door te geven dat ik mijn vlucht had gemist. Ook dat was mij nog nooit eerder gebeurd. Ik moest om 11:20u vliegen. Om 7:30u vertrokken Anita en ik richting Schiphol, een afstand van nog geen 60 kilometer. Ik had dus een marge van vier uur. Die marge hadden we verspeeld. Een tragisch ongeval met een vrachtwagen met dodelijke afloop zorgde ervoor dat het verkeer potdicht zat. We konden niet langs Delft.

‘Delluf! You hear it yoursellef!’, probeerde ik, analoog aan Wim de Bie, nog de lolbroek uit te hangen aan de telefoon toen ik Vinod probeerde uit te leggen dat ik een dag later in Goa zou arriveren. Hij snapte er geen snars van.

‘Yes a powerbank is in that suitcase. A brand new one.’

Deze volstrekt overbodige informatie kon slaan op zowel de koffer als op de powerbank. Beide waren nieuw. Anita was die middag naar winkelcentrum De Oosterhof gereden om een nieuwe koffer te halen. En onderwijl kocht ze ook nog een prachtige powerbank van Belkin. De koffer moest inderdaad eens vervangen worden nadat de sleuteltjes ooit waren kwijtgeraakt en de powerbank was bedoeld om de strijd aan te gaan met mijn angstfobieën omtrent lege iPhones, iPads of iPods.

‘Zal ik helpen met inpakken?’, vroeg ik Anita. Laat het stellen van overbodige vragen maar aan haar echtgenoot over. Hij kan nog geen ei bakken. De lul.

Ten overstaan van Neha belde ik Anita die inderdaad kon bevestigen dat de gloednieuwe powerbank van Belkin in de gloednieuwe Samsonite koffer zat. In Rotterdam was het een uur of 2 ’s nachts. Ze zei me later dat ze zich wezenloos was geschrokken. Vreemd. Ik ben uitstekend verzekerd. Geen reden tot paniek. Als ik er niet meer ben, gewoon doorgaan lieveling. Met iemand die minder neurotisch leeft. Niet met verhalen in zijn kop rondloopt, werkt als een maniak en fietst als een idioot. Zoek je geluk in de rust. Die heb je verdiend.

‘Geeft niets schatje maar wat heb je aan een powerbank in een ingecheckte koffer lieveling? Heeft een powerbank niet meer waarde in de handbagage in geval van een calamiteit? Een enorme vertraging? Als je veel moet bellen en je hebt geen stroom meer? Zoiets?’

‘Eh Sir?’, vroeg Neha die het gebrabbel in het Nederlands schijnbaar iets te lang vond duren.

Ik vulde een verklaring in dat ik de douane van Mumbai AirPort toestemming gaf om mijn gloednieuwe Samsonite koffer te openen om mijn gloednieuwe Belkin powerbank te verwijderen. Ik moest me vooral geen zorgen maken van Neha, ‘you just enjoy Goha mister Marcus!’

Sinds ik op het vliegveld van Singapore eens urenlang vast werd gehouden om het douanepersoneel uit te leggen dat Marco dezelfde naam, min of meer althans, was als Marcus, mijn doopnaam, en ik uiteindelijk een tekening moest maken van een kruis om het fenomeen doopnaam uit te leggen (‘Catholic is not Christian Sir?’) en waarom ik dan toch Marco werd genoemd, goed, kortom, sinds die discussie reis ik als Marcus over de globe. In naam van de Heer.

De dagen daarna verbleef ik in Goa in dezelfde onderbroek. In een openlucht boetiekje kocht ik een vormloos T-shirt, een vormloze short en een paar slippers voor nog geen twee tientjes. Ze verkochten geen onderbroeken. Er is in Goa niet één nieuwe schone onderbroek te vinden. Daar doen ze niet aan, in Goa.

Schone onderbroeken zijn burgerlijk.

 

In mijn winterkleding aangekomen in Goa (35 graden)

Zomers kloffie. Alles gekocht. Behalve een schone onderbroek…

 

Ik leende van Vinod zijn deo en luchie. De arme Vinod belde tientallen keren met Jet Airways maar werd tientallen keren van het kastje (Mumbai) naar de muur (Goa) gestuurd. Hij werd steeds chagrijniger. Ik zat er stinkend bij en keek er stinkend naar. Zelfs mijn verontschuldigingen begonnen hem de keel uit te hangen, terwijl ik toch mijn tanden had gepoetst met een weggooi tandenborstel van het hotel en tandpasta van het merk Meswak die smaakte naar behanglijm.

Op zondagavond gingen mijn Indiase vrienden goddank compleet los op een dancefeest. Ze waren even bevrijd van mijn kofferstress. Als niet-danser, tevens erkend hater van dancemuziek, rondlopend in mijn onderbroek van drie dagen, had ik niet bepaald de avond van mijn leven.

(klik op een afbeelding voor een vergroting)

De locatie was adembenemend, daar lag het niet aan. Op de top van een heuvel werd het feest gegeven. De tientallen palmbomen werden op een fascinerende manier verlicht. Nee, mijn ergernis werd vooral aangewakkerd door het publiek, het overwegend blanke publiek.

Vooral die ene Sidonia moet het nu even ontgelden. Die tietloze lat daar, met het figuur van een strijkplank. Ze heeft blond haar dat als wit bospeen op haar grove schouders leunt. Ze heeft te grote voeten. Ze maakt dansende schaatsbewegingen à la Ireen Wuest, maar dan zonder power. Ireen is chilipeper, de boerin is broccoli. Ze danst zoals Eric Heiden vroeger trainde. Breeduit.

Een Indiase man, zeker drie maten kleiner, danst niet mét haar, maar óm haar heen. Alsof ze een totempaal is. Hij is tenger, heeft een zweterig baardje, een haarband en danst als een slang. Voodoo achtig.

Blanken die inheems willen dansen. Het blijft vreselijk om aan te zien. Bespottelijk zelfs. Dans dan niet. Zoals ik nooit dans. Behalve op Oudejaarsavond en ik als eerste mijn moeder ten dans vraag op Be My Day. Van The Cats. Korte daarna huil ik tranen van dronken geluk. Ieder jaar weer.

Hier draaien ze geen Cats. Het publiek is uitzinnig. Ik ben hier de uitzondering. Dit is hun terrein. Van de bandelozen. Zelfs dronken worden lukt me niet. Net nog stoorde ik me aan de blanken. Maar nu heb ik besloten ze lachwekkend te vinden.

Oorbellen zijn hier neus- en lipbellen. Ze dragen slobberige kleren. Ze stinken. Ze lopen het liefst op blote voeten. Ik gun ze glasscherven. Ik ben hier de anarchist onder de hippies.

Er zijn enkele beeldschone vrouwen die sierlijk dansen, onafhankelijk van de opzwepende beatmuziek. Die zie ik het liefst. Ze zijn in trance. Ze hebben tattoo’s op hun slanke voeten en op hun schrijfhanden. Rondjes van 30-blank, het zegt ze niets.

Boven de overvolle dansvloer van zand en stof stijgen wolkjes uitgeademde tabakslucht op. Onritmisch, sierlijk, volkomen autonoom. De menigte raakt in vervoering onder de fel belichte palmbomen. Het is broeierig warm. Drukkend. Ik ruik tabak, drank, Ireen Wuest en zweet.

Sorry. Stapje achteruit voor de Indiase man die met een wintermuts recht op de achterkant van de speakerwand loopt en dan weer rechtsomkeert maakt. Hij danst niet. Hij stinkt. En loopt. Kaarsrecht. Dan staat hij stil en begint te bewegen als een schichtige hagedis. Hij ziet er belachelijk lenig uit. Zweetplekken tekenen zich af op zijn rug. Onder zijn oksels. Omdat ik geen danser ben, heb ik geen idee of hij ritmisch danst. Op Oudejaarsavond moet ik ook altijd zorgen dat ik niet naast schoonzoon Jeremy kom te staan. Leg een spijker en een elastiek naast elkaar en u begrijpt waarom.

Ruim baan voor de Chinees ogende vrouw met de slapende baby in een geïmproviseerd hangmatje op haar buik. Ze is volledig de weg kwijt. De muziek wordt harder en harder. De moeder maakt met haar handen cirkeltjes in de lucht door haar polsen te draaien. Wat moet er van zo’n kind terecht komen? In een wereld van dancemuziek, met een krankzinnige moeder en bovenal zonder de muziek van Townes van Zandt.

De zoetig-weeïge tabakslucht doet me denken aan de Torhout-Werchter festivals die wij een krappe 30 jaar geleden bezochten. ‘No Rain, No Rain’ schreeuwden we toen The Cure hun hit In Between Days tijdens een enorme regenbui speelden. Na The Cure stelde Bob Dylan voor de zoveelste keer teleur. Precies om die reden leek hij nóg cooler voor iemand van net 20 die toen al weigerde te dansen.

Mijn vrienden uit India melden zich regelmatig bij me of alles OK is. Ze zouden beter moeten weten. Twee jaar geleden was ik bij hen te gast op het Navratri dansfestival in Ahmedabad. Ook toen bedankte ik beleefd voor de danseer. Ik haat dansen. Het is een volstrekt nutteloze bezigheid waarmee blanke mensen zich volstrekt belachelijk maken. Nee dan Jeremy. Op Oudejaarsavond. Zijn schoonvader bestudeert iedere move van zijn elastieken lichaam. Jeremy heeft totale controle terwijl het tegendeel waar lijkt: het ziet er achteloos uit hoe hij danst. Ik pretendeer volledig los te zijn waardoor mijn stijfheid juist extra opvalt. Ik ben een dansende belediging voor de mensheid en het zou meer blanke mensen sieren als zij dit zouden erkennen.

Sorry. Plaatsmaken weer voor de dansende bospeen. Ze danst nog altijd als een schaatsende Ireen Wuest. Ze heeft de actieradius van een vrachtwagen. Zij zal vanavond slapen naast de Indiase cobra van vlees en zweet. Mijn hemel, wat een avond. Ze zal toch niet bovenop hem gaan liggen? Dat wordt moord. Met voorbedachten rade.

Wat een schouwspel. Wat een opdringerige kutmuziek. Ik ben de enige die zich niet beweegt. De menigte gaat volledig uit hun pannetje. Één Spookrijder weigert dienst op dit bal. Hij kan zijn ogen niet afhouden van dat stuk prei van een krappe twee meter lang. Heeft zij enig idee hoe oncharmant zij is?

De muziek wordt sneller. Harder ook. De beat gaat omhoog. De bedoeling ontgaat me volledig. Waar is Jimi Hendrix? Waarom wordt hier geen Grateful Dear gedraaid? Ik mis het zompige gitaarspel van Jerry García. En Jim? Heeft Jim Morrison voor niets staan zingen? En Janis? Mijn hemel….ik mis Janis….nu…

Dancemuziek heeft geen structuur, geen bedoeling, geen tekst, geen melodie, geen refrein. Er zijn wel dansende blanke mannen die hun haar in knotjes dragen en zich hier vrij wanen. Zij doen alsof zij zich hier thuisvoelen. Hun vrijstaat is opzichtig kunstmatig. En wat is er mis met deodorant? Ik val qua geur niet op hier. Mijn onderbroek van drie dagen oud is een volledig zelfstandig leven gaan leiden. Met eigen gewoontes, eigen geurtjes, eigen kleuren, eigen wetten, eigen contouren.

Uiteindelijk staat mijn onderbroek symbool voor de vrijstaat die de hippies zo ambiëren.

Vanmiddag zag ik er een paar languit op hun muil gaan op hun kutscooters. Een beetje ‘the rebel without a cause’ uithangen, maar wel vreselijk onderuit gaan. Ik genoot tijdens het voorbij gaan van hun van pijn vertrokken smoeltjes. Dan kan je nog zoveel wijde broeken dragen, je armen en torso met tattoo’s behangen en je haar in dreadlocks dragen (hoe doen blanken dat trouwens?), als je op je muil gaat, ga je op je muil. Kijk dan, die schaafwonden op hun anarchistische knietjes. Kut losers. Ik krijg er zo’n Tom Petty gevoel van. Hij liet ooit optekenen om reuring te veroorzaken om de reuring zelf. Hij leek er nog trots op te zijn ook. Revolutie óm de revolutie. Niet als middel maar als doel op zich. Ziek word ik van zulke mensen.

Ik zou nu dronken moeten worden maar ik heb een tekort aan Indiase Rupees. Verrassing op Schiphol: Rupees uitverkocht vanwege de nieuwe monetaire wetgeving. Delft. Vrachtwagenchauffeur. Schiphol. Mumbai. Koffer. Powerbank.

Bij ons in de straat woonde vroeger een vogel die, geloof ik, Dick heette. En een Dick was het. Liep jarenlang voor lul in onze vredige woonwijk met legerlaarzen, een hanekam en veiligheidsspelden door zijn lippen en oor. Jaren later kwam ik hem tegen. In Melief. Jasje dasje, haar in een scheiding. Carrière in de zakenwereld.

Hij herkende mij, omdat ik weiger te veranderen en daar trots op ben.

‘Marco! Je zult je wel afvragen…Dick de punker nu, in een maatpak?’

‘Dick. Luister. Het kan mij geen reet schelen wat jij denkt hoe ik over jou zou denken’, antwoordde ik. Ik heb Dick sindsdien nooit meer gesproken.

De dansvloer op dit dancefeest vanavond in Goa wordt bevolkt door talloze Dicks. Nu even de beer rijden, over een poosje braaf computerwerk doen op een administratiekantoor in een middelgrote stad. ‘s Avonds neukt hij zijn vrouw zonder bijster veel interesse. Zijn hoofd is in Goa. Zijn verleden aldaar houdt hij angstvallig verborgen voor zijn vrouw. Hoe hij zich stond uit te sloven met een peuk in zijn ene hand en een biertje in de ander. Hoe hij probeerde op te gaan in de muziek, maar hoe dat niet lukte. Hij herinnert zich dat ene moment, die ene avond, en hij pissen moest op een dancefeest in Goa. Hij herinnert zich hoe hoe hij daarna zijn handen waste en in de spiegel keek. Hij staarde in de ogen van een leugenaar. Aan de bar bestelde hij een koud biertje. Een Indiase man met een vlassige baard hielp hem. Hij rekende af en zag pas toen de tekst op de mans T-shirt:
“Always respect a mirror”.

Ik ben pas enkele dagen onderweg maar het voelt als een maand. Jet Airways maakt je gek. Ik voel me slachtoffer in een Kafkiaans drama. We vertrokken vanmiddag uit het paradijselijk mooie Goa zonder koffer. Mijn handbagagetas zat overvol met mijn slippers en shorts, een wielermagazine, twee boeken en tal van prullaria. Om 17:00u vlogen we vanuit naar Goa naar Ahmedabad. Een kwartier eerder arriveerde het toestel van Jet Airways van Mumbai in Goa. Met mijn koffer. Hebben elkaar dus een kwartiertje gekruist. Je verzint zoiets niet, dus schrijf ik het maar op.

‘Tomorrow Sir, directly to your hotel in Ahmedabad’, had Neha de oververmoeide Vinod toevertrouwd.

En zo kom je dus in een onderbroek van inmiddels vier dagen oud op een shopping mall in Ahmedabad terecht.

Conclusie van dit hele verhaal?

Neem altijd een schone onderbroek mee in je handbagagetas en vlieg nooit met Jet Airways.

 

Vinod belt maar weer eens…

 

(Klik op een afbeelding voor een vergroting:)

 

 

-