Lees hier Deel 1 van het Tweeluik Brons / De Ronde van Katendrecht

 

“Brons is taai en corrosiebestendig dat zich goed leent voor bewerking.”
(bron Wikipedia)

 

Ook al woon ik al een kleine 20 jaar aan de Rechter Maasoever van onze stad, zelfs op een steenworp van de wijk Kralingen, toch had ik vanochtend Google Maps nodig om de Lusthofstraat te vinden. Het zei me niets. Alleen de Voorschoterlaan en de Gerdesiaweg herkende ik, maar dan alleen als naamgeving van de twee gelijknamige metrostations waar ik nog nooit iemand heb zien in- of uitstappen.

“Staan nu bij uitgang metro voorschoterlaan. Tot straksxxxma”, had mijn moeder om 13:26u geappt. Het appje kwam binnen toen ik stond de pissen onder het viaduct van de A16.

Spierwitte spanningspis.

Op de Oudedijk sloeg ik linksaf en volgde daarmee als een schaap een groepje wildvreemde wielrenners. Was het een fietsclubje geweest dat bestond uit homofiele wielrenners die mij in de val wilden lokken, dan had ik zomaar ontmaagd kunnen worden in een kelderbox in de Lambertusstraat. Anders gezegd: het volgzame schaap is alleen Spookrijder als het hem goed uitkomt.

Ik zag mijn ouders tegen het hek van de finish staan. Ze leken niet bijster geïnteresseerd in de Hand Bike Race die gaande was.

‘Met die gasten moet je niet handje-drukken!’, zei ik.

‘Nee maar waarom zou je dat willen?’, antwoordde mijn moeder die schrok van haar eigen gevatheid.

Ik vond mijzelf terug in een zuurstofloze en bloedhete Dixie waar ik de laatste druppels urine rigoureus uit mijn lid schudde.

Spierwitte spanningspis.

Aangezien de Dixie nogal instabiel op zijn voetjes stond, was ik zeeziek geworden en voegde ik mij kotsmisselijk bij mijn ouders om getuige te zijn van de start van de zogenaamde Fixed Gears race, een nieuwerwetse race voor de medemensch die het gebrek aan remmen en versnellingen compenseert met een overdaad aan lef, tattoo’s en piercings.

De welbespraakte spreekstalmeester Mels de Kieviet trok me na afloop van deze wedstrijd genadeloos de realiteit in:

‘DAMES EN HERENNNN WIJ MAKEN ONS OP VOORRRR DE RRRRACE VAN DE B-KLASSE ZONDAGSRRRIJDERRRRS…DE B-GROEP MENSENNNNN….DAT ZIJN KLEPPERRRRSSSSSS JA DIE NIET KIJKEN OP EEN KILOOTJE MEERRR OF MINDERRRRR, EN DIE UITSLUITEND GAAN FIETSEN ALS HET LEKKERRRRRE ZONNETJE SCHIJNT DAMES EN HERENNNN…’

Had mijnheer de Kieviet gelijk?

Ik voelde op zich geen vetrolletje bij de buikstreek maar, eerlijk is eerlijk, mijn torso was als worst in een keurslijf gepropt achter mijn strak gespannen zweetshirt en koerstrui.

Het startschot liet om onduidelijke redenen op zich wachten. In Katendrecht was de start nog uitgesteld vanwege een onweersbui, maar de Kralingse zon liet zich vandaag van zijn beste kant zien, namelijk de zonnige.

De heer de Kieviet praatte de tijd vol door aandacht te vragen voor hoofdsponsor Quooker:

“HET HETE WATERRRR VAN QUOOKER, DAARRRR ZITTENNN DEZE RRRRONDBORSTIGE ZONDAGFIETSERSSSS BEPAALD NIET OP TE WACHTEN DAMES EN HERENNNN…”

Ondertussen vinkten drie officials van de KNWU onze rugnummers af van de deelnemerslijst. Ik voelde een volgende golf van spierwitte spanningspis tegen mijn blaas drukken. Een vierde official mat met een rolmeter van de Gamma de grootte van het rugnummer van een Zondagfietser B-Klasse rechts van me. Met veel misbaar meldde de vierde official van de KNWU zich bij de wedstrijdleiding dat de wedstrijd Zondagrijders B-Klasse niet door kon gaan vanwege de afwijkende afmetingen van onze rugnummers. Commotie alom.

‘Schakel jij effe op, wil je?’, vroeg een Zondagfietser B-Klasse links van me, ‘het is voor hem’.

Hij wees naar een zwetende cameraman linksonder hem.

‘DRAAIEN MAAR!’, schreeuwde hij. Ik had vrij zicht op het bovenste reepje van zijn bilnaad.

‘Hij is van EenVandaag’, vulde Koersdirecteur Nils Ligthart aan alsof daarmee het vrije zicht op het bovenste reepje van de bilnaad van de cameraman volledig gelegitimeerd was. De Zondagfietser B-Klasse links van me lichtte zijn achterwiel op en draaide met zijn hand aan zijn pedaal alsof het een draaimolen was. Ondertussen schakelde ik zijn ketting heen en weer en filmde de cameraman met het naakte reepje bilnaad dit spectaculaire moment dat vanzelfsprekend niet in de reportage terecht zou komen.

‘Je tasje moet eraf’, zei een vijfde tandeloze functionaris van de wielerbond. Hij droeg een blauw vestje dat autoriteit moest uitstralen. Hij gaf een ruk aan mijn zadeltasje, ‘geen extra binnenbandjes. Kan d’r af vallen!’

BANG!

Met gierende hartkleppen waren we vertrokken. Ik zette mijn Garmin aan, kneep mijn spieren rondom mijn genitaliën in om mijn blaas te ontlasten, klikte mijn rechtervoet in mijn pedaal, schakelde naar het grote blad (had ik natuurlijk vooraf moeten, maar dit was mijn allereerste échte wedstrijd ooit, door de spanning was ik dit vergeten, de eerste meters gingen mijn pedalen dientengevolge rond als in een slapstickfilm) en zag toen dat ik zomaar door een twintigtal Zondagfietsers B-Klasse was ingehaald.

Het eerste rondje van 1.400 meter legde ik in een laag tempo af om de route wat te verkennen. Ik had geen idee wáár ik reed. Ik had thuis het parcours nog bekeken op de website van de Ronde van Kralingen maar aangezien geen enkele straat me iets zei, was dit voorwerk een tamelijk zinloze bezigheid gebleken, te meer daar deze regelmatig verstoord werd door enkele acute plasaanvallen.

Spierwitte spanningsplas.

‘Ik volg jou Spookrijdertje hahaha!’, riep de breeduit lachende Koersdirecteur van de Ronde van Kralingen rechts achter me. Volwassen mensen worden weer kind op een racefiets. Helaas moet er na iedere tocht afgestapt worden.

Na enkele rondjes was ik wat plekken opgeschoven en wist ik waar de pijnpunten in het parcours lagen. Zo lag er wat hooi in de eerste scherpe bocht naar rechts.

‘JE MIST DE SLAG!’, schreeuwde iemand nabij de laatste verkeersdrempel vóór de finish. Ik fietste zó verschroeiend hard dat ik mezelf als het ware gelanceerd had. Mijn kont kwam los van het zadel terwijl het achterwiel gelijktijdig los kwam van de grond.

Ik kon niet zien wie mij dit koersadvies gaf.

Ik ging vol in de beugels. Ik had zo weinig gedronken en had zoveel spierwitte spanningspies uit mijn gestel geperst dat ik na zes rondes compleet uitgedroogd op de fiets zat. Mijn hart wilde er vandoor. Het protesteerde tegen mijn borstbeen door er luid tegenaan te beuken. Ik durfde niet op mijn Garmin te kijken.

Toen we de Willem Ruyslaan inreden zag ik rugnummer 136, een fietser met een rood shirt, wegsprinten. Ik achtervolgde hem (de hem die Dave van Tol bleek te heten), dook achter hem aan de Lusthofstraat in, passeerde het VIP-paviljoen van waaruit veel fietsvrienden mij luidkeels toeschreeuwden.

‘KOM OP MAR! PAK DIE GOZER!’

Ronde per ronde verloor ik echter terrein op Dave van Tol die, voor een Zondagfietser B-Klasse, belachelijk hard fietste. Bovendien leek het hem allemaal vrij gemakkelijk af te gaan, hetgeen op mijn zenuwen werkte. Dat heb ik nou altijd: renners die sneller zijn dan ik hoeven zich nooit buitensporig in te spannen.

Mijn verhemelte voelde zo droog als de Sahel. Na het passeren van het VIP-paviljoen werd ik iedere ronde vlak voor de finish toegeschreeuwd door een man wiens stem ik weliswaar kende maar die ik niet thuis kon brengen. Een honderdmeter verder stonden mijn familie en vrienden die me luidruchtig aanmoedigden.

De adrenaline spoot uit mijn poriën en andere lichaamsgaten.

Als wielrenner vind ik mezelf de liefdesbaby van Ludo Dierckxsens en Thomas Voeckler. Niet qua talent, maar qua onbezonnen aanvalslust (die altijd gepaard gaat met het trekken van grimassen en het etaleren van mijn tong bij dorstig koersweer).

Laat ik het zo zeggen: ik zou eerder in aanmerking komen voor een contract bij Roompot dan bij Lotto-Jumbo.

‘MET HET NUMMERRRRRRTJE HONDERRRD-EN-VIJFTIEN DAT MOET DAN MARRRRCO HENDRRRIKS ZIJN DAMESSS EN HERENNNN UIT HET PRRRACHTIGE RRROTTERRRRDAM!’, hoorde ik de fabuleus articulerende Mels de Kieviet door de speakers roepen.

Ik bevond me in een groepje met twee andere renners: een dame met het rugnummer 10 (Eline Lagendijk, zo werd later duidelijk) en een man met rugnummer 139 (Han van Welie die à la Tony Martin een belachelijk zwaar verzet rond trapte dat niet spectaculair oogde maar die wel sfeerverziekend hard ging).

Alle gedachten liet ik varen. Ik was als een wildeman aan het fietsen en lapte de wijze fietsles van Hennie Kuiper (“altijd eerst het bordje van een ander leegeten”) aan mijn laars. Ik verrichte veel en veel te veel kopwerk, liet me opjutten door mijn fietsvrienden in het VIP-paviljoen, volgde de tactische instructies van mijn mysterieuze personal coach niet (simpelweg omdat hij onverstaanbaar werd in het rumoer van de koers en de overheersende stem van Mels de Kieviet) en gaf mijn familie en vrienden een gratis demonstratieles “naïef koersen”.

De bel!

De laatste ronde!

Op de Oostzeedijk moest ik alle zeilen bijzetten om Eline Lagendijk en Han van Welie te kunnen volgen. Van een terras klonk ‘HEY DAAR IS DAT VERKEERSBORD WEER!’. Toen gelach. En gerinkel van glas.

Ik moest dóór om coûte que coûte bij Lagendijk en Van Welie geraken.

Bij het ingaan van de laatste bocht schreeuwde iemand vanuit het VIP-paviljoen “MAKKIE MAR!”, maar die iemand had geen notie van het feit dat ik al 11 rondes lang de smaak van woestijnzand in mijn bek had.

Niet op mijn muil gaan. Blijven stoempen. Alles uit de kast. Geen blije gezinnetjes op de fiets. Sowieso geen blije mensen meer. Geen genade. Geen lafhartige excuses achteraf. Geen Labradors. Geen AVRO. Ik wil Roompot, géén Lotto-Jumbo! Ik ben Monsieur Pastis en ik wil koers!

Ik wachtte tot de laatste verkeersdrempel en zette pas toen vol aan.

Dave van Tol was als winnaar al lang over de meet. Ik reed snoeihard langs de hekken links richting Eline Lagendijk en Han van Welie, maar ik was te laat. Totaal kapot kwam ik als vierde over de finish. Buiten het podium, maar smerig gelukkig.

Na een uitlekrondje waarbij ik amper een woord kon uitbrengen feliciteerde koersdirecteur Nils Ligthart mij met mijn aanvallende (lees domme) manier van koersen. Bij de finish aan de Lusthofstraat ontving ik mijn opgeluchte moeder in mijn armen die mij feliciteerde met het feit dat ik niet op mijn klep was gegaan. Felicitaties van dezelfde strekking mocht ik ontvangen van mijn vrouw, dochters, zus, schoonzus en twee vriendinnen toen andermaal Mels de Kieviet mijn aandacht vroeg:

“MARRRRCO HENDRRRIKS GRRAAAG NAAR HET PODIUM VOOR JOUW DERRRRRDE PRRRRIJS! JAWEL MARRRRCO MET HET RRRRUGNUMMERRRRR 115, JIJ HEBT BRRRRRONS GEWONNEN JONGEMAN!’

Natuurlijk. Eline Lagendijk had de vrouwenwedstrijd gewonnen, Han van Welie had zilver gewonnen en ik dus brons.

Tijdens een zeer uitgebreide ceremonie, mede veroorzaakt door een haperende kurk van de fles Prosecco en een zoek geraakte zonnebloem die een van de drie bekers moest vergezellen, staarde ik in de natte ogen van mijn trotse vader die mijn derde plek interpreteerde als de Girozege van Tom Dumoulin.

‘Marco! Spookrijder! Gefeliciteerd man! Geweldig gekoerst. Je had verdories tweede kunnen zijn! Links zat een gaatje! Maar je durfde er niet in!’

Ik werd omarmd door een enthousiaste en duidelijk trotse Dave Andriese, Koersdirecteur van de Ronde van Katendrecht, de anonieme stem die mij elf rondes lang koersinstructies had gegeven.

‘Bedankt Dave maar geloof me, ik ben zó blij met Brons…misschien heb ik nu wel een contract bij Roomp…’

 

Uren later hang ik dronken als een kanon met drie biertjes tegelijk aan de toog van het VIP Paviljoen op de Lusthofstraat. De koersdirecteur van de Ronde van Kralingen valt nog te onderscheiden omdat hij als enige nog het roodgele koersshirt van zijn Ronde draagt, de overige fietsvrienden herken ik met moeite.

Het is overduidelijk, ik ben als mijn eremetaal: taai, robuust, sterk, maar ook plooibaar en buigzaam.

Ik ben brons.

En ik wil, na de Ronde van Katendrecht en de Ronde van Kralingen, nooit meer iets anders winnen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

-