Rotterdam, 24 maart 2015

Beste Albert,

 

Het was niet zo gek lang geleden dat ik van de oudste dochter van je beste vriend vernam dat je ongeneselijk ziek was. Alvleesklierkanker. Die oudste dochter is mijn nicht, Angela. En jouw beste vriend, haar vader, was Raymond. Ray. Maar voor ons was en bleef hij Beer. Onze Ome Beer.

In de jaren zeventig had hij lang bruin haar. Rock & Roll haar. Qua stijl een beetje als Gregg Allman. Maar dan bruin. En hij droeg een snor. Ome Beer leerde ons, zijn neefjes en nichtjes, de muziek kennen van Eric Clapton. Neil Young. Bob Dylan. Bruce Springsteen. De Rolling Stones. Willy DeVille, die toen nog Mink heette, of althans zijn band of zo. Daar kwamen we nooit echt achter. En nog niet eigenlijk.

Door zijn relatie met Sylvana, onze Tante Syl, kwamen wij in contact met jou. Toen noemden we je nog Appie. ‘We’ is onze familie. De Franse tak.

Ik herinner me nog goed de verjaardagen bij Ome Beer en Tante Syl. Het huis rook naar risolles die de moeder van Tante Syl maakte. Er waren veel Molukse mensen. De stemmen van onze nieuwe neefjes Dylan en Randy leken een octaaf hoger te liggen. Ze spraken bedeesder dan wij. In de huiskamer werd veel gelachen. Hoog. Alsof je een zak knikkers in een zinken emmer leegstortte.

Jouw glimlach was legendarisch. Niet alleen omdat je altijd lachte maar ook vanwege de omvang van je lach. Die was kamerbreed. Je droeg een bril die me qua montuur altijd deed denken aan Lee Towers. Je had je haar naar achteren gekamd. Of geföhnd. Ja. Volgens mij föhnde je toen je haar.

Na enkele flessen wijn, whisky en bier haalde Ome Beer zijn akoestische gitaar van stal. Jij speelde bas die je had aangesloten op een versterker die qua bescheidenheid equivalent was aan jouw karakter: je speelde enkel en alleen in dienst van het lied. Je zong een fenomenale tweede stem en zelden of nooit de eerste.

De Molukse familie zong  Manise, het officieuze volkslied van de Molukken. Manise manise, Su Talalu,  Manise. Gaby, de Shirley Temple van de familie, liet haar broze kinderstem onbewust vibreren. De Frans-Nederlandse familie snapte geen snars van de tekst die fonetisch werd meegezongen. Wel herkenden wij het verdriet in de melancholische melodie. We proefden de heimwee. Daar kon jouw glimlach niets aan veranderen, hoezeer je dat ook probeerde.

Jaren later dronk ook ik geen Fanta meer. Ik was gestopt met voetballen en wielrennen en besloot een Rock & Roll leven te gaan leiden. Dit waren onbedoeld de neveneffecten van de opvoeding van Ome Beer. De bal en de wielrenfiets maakten plaats voor een fles Jim Beam, een gitaar en Marlboro sigaretten. Ik nam het leven en mezelf erg serieus die dagen. Bovendien schreef ik pretentieuze gedichten die qua somberheid horen bij jonge mannen die nog maar net de veren van de puberteit van zich hebben afgeschud.

Jij niet. Jij lachte je nog altijd door de dagen heen. Je leerde me te genieten van de muziek. Dat kwam mij aanvankelijk onnatuurlijk over. Voordat ik jou kende kwam het niet in me op om te lachen als ik muziek maakte. Dat voelde als vloeken in de kerk.

Je speelde met Ome Beer in een bruiloftsband en speelde onder meer op het 25-jarig huwelijksfeest van mijn ouders (“…’t was aan de kant van ’t kanaal tingelingeling…”), op mijn huwelijksfeest (“everybody’s got a hu-hu-hungry heart”) en op dat van mijn zus (“she’s a mixed up shook up gi-i-irl”).

Wij spraken af op vrijdag- of zaterdagavonden. In Ridderkerk. In de huiskamer van Ome Beer die qua de akoestiek perfect was vanwege de stenen vloertegels.

Op de lage salontafel wachtten de propvolle asbakken op meer en meer en meer. Overal stonden flesjes bier. Ome Beer leunde achterover in de lederen bank en speelde haast onhoorbare likjes door de liedjes heen. Als hij meezong (hoog, zacht en mierzoet) tekenden rimpels zijn voorhoofd. Dergelijke avonden begonnen steevast met liedjes van de Eagles. James Taylor. Jackson Browne. It’s another Tequila Runrise. I’ve seen Fire, I’ve seen Rain. Running on….Running on Empty…

Jullie hadden geen bladmuziek nodig. Jullie hadden elkaar. Ziekelijk jaloers waren mijn broer Ed en ik omdat jullie ieder instrument bespeelden, ieder liedje in de juiste toon zongen en omdat overmatig roken en drinken jullie niet leek te deren.

Na dit wat zoet gevoicede west coast repertoire, trokken Ed en ik een ander register open. Drie akkoorden muziek met hier en daar een mineurtje. Rock & Roll. Blues. Country. Rechttoe rechtaan muziek. Jerry Lee Lewis. Chuck Berry. De Stones. Lee Clayton.

Muziek vol kleerscheuren met gevaar voor eigen lever. Gebroken stemmen uit vuile strotten die beelden opriepen van verrot fruit, gesplinterd hout, dooie hoeken en herkauwde leugens.

Het leek wel of, naarmate wij valser en intenser speelden, jij des te meer genoot. Je hield er ook van als we, in een onbewaakt moment dat Ome Beer en Ed ons toestonden dat er even géén Old Love of Double Trouble van Eric Clapton werd gespeeld, samen wat klassiekers van vergeten singer-songwriters speelden. Sam Stone van John Prine kwam voorbij. If I Needed You van Townes van Zandt. En Lovin’ Arms van Tom Jans (omdat, zelfs voor jullie, de uitvoering van Elvis een vocaal treetje te hoog was…. die van Tom was te doen).

En jij lachte maar. Het kon niet op. Dergelijke doorrookte en van drank doortrokken avonden besloten we traditiegetrouw met een ingetogen meegezongen Thunder Road van Bruce Springsteen als officieus eerbetoon aan onze muzikale broederschap.

Op 4 december 2008 werd Ome Beer begraven. Hetgeen mij het meest is bijgebleven was je verdwenen glimlach. Ik herkende je haast niet. Het was je vergeven. Natuurlijk. Je staarde naar de kist van je beste vriend. Direct nadat hij was overleden draaide ik Fade Away van Springsteen. Ik nam me voor de uitstervende woorden I don’t wanna faaaade away….no I don’t wanna faaaaade away letterlijk te nemen. De bede van Ome Beer weerklonk in de stem van Bruce. En het klopte. In muzikale zin waren wij Ome Beer immers zo schatplichtig dat hij nooit zou mogen uitsterven, ook al was hij nu gestorven.

En in die belofte herkende ik, pas na afloop van de dienst, je glimlach weer. Want nadat Ome Beer ter aarde was besteld speelden wij een akoestische set in de aula van het rouwcentrum. Long May You Run van Neil Young. Fovever Young van Bob Dylan. En bij You’re Only Lonely van J.D. Souther smolt het ijs. De Molukse familie tikte het ritme met theelepeltjes op kopjes en schoteltjes mee. Voor mijn gevoel zong jij de eerste, tweede èn derde stem. When the world is ready to fall on your little shoulders. De herinneringen aan al die weekenden in Ridderkerk herrezen. De muziek kwam weer tot leven. En daarmee ook jouw glimlach. Die eeuwige glimlach.

Op Facebook postte je een filmpje waarop je, vorige maand nog, Lovin’ Arms speelde met je echtgenote. Op de tafel voor jullie liggen twee afstandsbedieningen, gebroederlijk bij elkaar. Ik zie een halfleeg longdrink glas. De stem van je vrouw klinkt teder maar sterk. Ze vertrouwt duidelijk op de kracht van de melodie en tekst. Jij kijkt ernstig. Vastberaden. Waardig. Je capo zit op de tweede fret. Je rechterhand valt buiten het zicht van de camera. Je tweede stem klinkt even natuurlijk als jaren geleden. Al je baslijnen en loopjes passen en klinken nog altijd verraderlijk simpel.

En nu stop je ermee. Het is genoeg voor je. Op Facebook las ik dat je niet meer verder kon. Niet meer verder wilde. Ik had van Angela begrepen dat het idee aan de hereniging met jouw beste vriend de pijn verzachtte.

Vanmiddag, op dinsdag 24 maart 2015, zo rond de klok twaalf uur, zat je reis er definitief op. We lieten op dat tijdstip de pennen vallen Albert, en we doofden de beeldschermen van onze computers. Op verzoek van Ed draaiden we eerst Love The Way van Jorge Santana. Ed staarde naar buiten. Een eenzame meeuw maakte sierlijke bewegingen in de lucht. Er reed een trein voorbij.

Daarna klonk loeihard Lovin’ Arms door de speakers in de uitvoering van Tim Rose. De ogen van mijn vrouw Anita liepen vol en kleurden rood. Ik luisterde naar de indringende stem van de zanger, dacht aan de training van vanavond, verlangde naar hevige fietspijn, slikte een brok weg en staarde naar het plafond waarop zich niets bijzonders voltrok.

“I can almost feel your Lovin’ Arms again…”

Onverantwoord mooi. Haast even overrompelend en hartverscheurend als het leven zelf.

 

Met een diepe buiging neem ik dankbaar afscheid van je.

 

 

Voor Albert Manubulu, mijn muzikale vriend en mentor.

 

[klik op foto’s voor een vergroting]

 

 

 

-