Ik strompel nu al ruim twee weken op krukken door het huis. Gaan fietsen terwijl het ’s nachts gevroren heeft, dat moet je dus niet doen. Stom. Nou ja, stom? Het was ’s middags en 7 graden, dan verwacht je niet dat er nog ijzel in de bochten ligt.

Ik begrijp niet dat je door zo’n relatief onschuldige schuiver (ik kan niet harder dan 15 gereden hebben) zo beschadigd kunt raken. En op van die rare plekken. Je valt op je rechterheup en de hevigste pijn zit aan de binnenkant van je rechter- en linkerbeen, een pijn die ook nog eens per minuut verschuift, zodat je je wat voortbewegen betreft geen routine kunt aanleren. Je sleept je slingerend, stotend en trekkend voort als een bejaarde alcoholist die zojuist zijn zoveelste beroerte heeft gehad en de telefoon probeert te bereiken.

In het begin was ik nog strijdvaardig, maar nu begint mijn geduld op te raken. Er zit niet echt veel verbetering in. Volgens A. kan het nog wel 6 weken duren voordat ik de krukken naar het buurthuis terug kan brengen.

Dat is een ramp. Als ik niet fiets, loop ik de kans depressief te worden. Ik moet voor het zwarte gat uit blijven rennen, de demonen al trappend op afstand houden, ze met endorfines, dopamines, serotonines, adrenalines en andere natuurlijke drugs bedwelmen. Dat wordt nu moeilijk. De mislukkeling ligt op de loer, mijn diepste ik, die domme eigenwijze zak die nooit naar anderen heeft willen luisteren en het zich daardoor onnodig moeilijk heeft gemaakt.

En bepaalde delen van mijn verleden, waar ik liever niet aan herinnerd word. Het egoïsme, het gezuip, de roekeloze onnadenkendheid, mijn asociale houding, mijn neiging me terug te trekken, de vrouwen die ik onheus heb bejegend, de mensen die ik heb verraden en pijn gedaan. Nee, daar word ik liever niet mee geconfronteerd.

Dat ik tot nu toe 9 cd’s gemaakt heb en 20 jaar in de theaters heb gespeeld, dat stelt als de depressie eenmaal goed op gang komt geen ene moer voor. Daar weet ik alles van, dat heb ik eerder meegemaakt. Ik hoef niet nog een keer onder ogen te zien dat daar weinig grootsheid in schuilt, dat dat allemaal  is voortgekomen uit angst en gemakzucht.

En al die dozen, mappen en koffers vol manuscripten?  Als het zwarte beest me eenmaal diep in de ogen kijkt, blijft ook daar weinig van over: hoogmoed en verloren jaren.

De verspilde tijd zal niet meer goed te maken zijn, de tekortkomingen niet meer recht te trekken. Heer, laat me fietsen en proberen iets van de meubelen te redden. Een positieve draai aan mijn leven te geven. Een zak is erg, maar een machteloze…

Op de televisie wauwelen en lachen onder het mom van de actualiteit en in dienst van hun ijdelheid en eigenbelang de grote jongens lekker door. En ik zit hier te verkommeren met mijn achterlijke krukken, mijn tijdrovende, zinloze pijn en mijn angst voor de depressie.

Ik moet verder. De tijd dringt. Ergens in de donkere krochten van mijn ziel weet ik dat ik me dood wil zingen, letterlijk, dat ik op het podium in mijn desperaat geschreeuw wil stikken. Maar dan moet ik wel weten met welke songs. In stijl. Ik heb er de afgelopen 2 jaar in een panische roes een hoop geschreven. Een stuk of 70. Maar heb momenteel de kracht en de moed niet ze onder ogen te zien.

Welke zou ik moeten kiezen? Waar gaat al dat gekrijs en gemompel in godsnaam over? Ik mag toch hopen dat er iets meer te beleven valt dan dood, afscheid en gemis. Anders hou ik geen publiek meer over. Alleen de zelfmoordenaars, die hun vertrek nog even uitstellen, omdat ze eerst mijn nieuwe cd nog willen horen.

Heer nogmaals, laat me fietsen en erom lachen verdomme. Om al die onzin.

 

 

-