R. was met haar gescheiden moeder vanuit Roemenië naar Zweden getrokken op zoek naar werk, welvaart en geluk. Ze waren in Malmö een pizzeria begonnen, die al snel goed liep. Op vakantie terug in Roemenië kwam R. in een discotheek een man tegen van wie ze diezelfde nacht nog in verwachting raakte. Deze man was een duivenliefhebber en met R. mee naar Zweden gegaan om daar met haar in het huwelijk te treden en zijn hobby professioneel uit te bouwen.

Dat laatste lukte niet.

Hij moest in Vlaanderen zijn, besloot hij, het beloofde land van de duivensport. Zodoende waren hij en R. en hun inmiddels geboren zoontje in Mechelen beland, waar hij er geleidelijk aan achter kwam dat het niet gemakkelijk is om in de gesloten wereld van de duivenmelkerij een poot tussen de deur te krijgen. Er werden, vooral door rijke chinezen, enorme bedragen neergelegd voor topduiven, maar niet bij een Roemeen.

Het geld raakte op en R. zag zich genoodzaakt als schoonmaakster in een hotel te gaan werken. Daar werd de hoteleigenaar verliefd op haar en stelde gratis een huis ter beschikking. Een villa met zwembad en een tuin groot genoeg voor een stel duivenhokken. Hij, zelf kinderloos, ontfermde zich ook over het zoontje, zorgde ervoor dat hij goed werd opgevangen en Nederlands leerde.

‘Zoiets maak je maar een keer in je leven mee,’ zegt hij. ‘Ik weet niet wat het is, je hebt er geen verweer tegen. Ze is lief, slim en kan hard werken. Zo heb je wel meer vrouwen, maar bij haar komt er nog iets bij. Iets onbeschrijfelijks. Ze raakt me. Als ik haar zie, weet ik niet wat er met me gebeurt. Geen van mijn vrienden snapt het, want echt mooi kun je haar niet noemen, maar toch… Een soort zachtheid is het, ik weet het niet.’

Nu heeft hij ook nog een brasserie annex café aan de oever van de Schelde gepacht om samen met haar uit te baten. Zijn vrouw zorgt ondertussen voor het hotel en heeft gezegd dat ze zelfmoord zal plegen als hij haar voor ‘die Oostblokker’ in de steek laat.

‘Daarom kus ik haar ook niet in het openbaar. Ik moet er niet aan denken dat mijn vrouw ineens voor mijn neus staat. Die is in staat de hele zaak hier op te blazen. Alleen in de keuken omhelzen we elkaar, als we er zeker van zijn dat niemand ons ziet.’

In de villa ligt de Roemeen vanaf de bank naar zijn duiven te kijken en kan het niet schelen wat er met zijn vrouw gebeurt zolang er maar geld is en hij niet overeind hoeft te komen.

‘Wat zou ik die lamzak graag verzuipen. Die doet dus echt niks, hè. Weet je wat hij zegt? Hij zegt dat hij niet kan werken, omdat hij een denker is.’

Het is nog vroeg. Het wordt een prachtige voorjaarsdag, strakblauwe hemel en windstil. Op de Schelde worden de vrachtschepen met de stroom meegevoerd door de wijde bochten. Het zonlicht schittert op het water en aan de overkant komen de bomen aarzelend in het groen.

Op het terras van de brasserie zitten R. en de hotelbaas samen aan een tafeltje in de zon op hun eerste klanten te wachten. Ze hopen snel veel geld te verdienen, zodat ze kunnen vertrekken naar ergens ver weg om een nieuw leven te beginnen.

 

 

-